ECLI:NL:RBDHA:2020:12654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/09/602499 / KG RK 20-1412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot vermeende partijdigheid van de rechter

Op 16 november 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen. Verzoeker heeft de wraking ingediend tegen mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter in de rechtbank, op basis van twee gronden. De eerste grond betreft een vermeende (familie)relatie tussen de rechter en een persoon met dezelfde achternaam, waar verzoeker op doelt. De rechter heeft echter betwist dat er sprake is van een dergelijke relatie en verzoeker heeft dit niet nader onderbouwd. De wrakingskamer oordeelt dat deze grond onvoldoende is voor een geslaagd wrakingsverzoek.

De tweede grond is gebaseerd op een brief die de rechter, toen hij werkzaam was bij het Parket-Generaal, zou hebben ondertekend. Hoewel de brief niet is overgelegd, gaat de wrakingskamer veronderstellenderwijs uit van het bestaan ervan. De wrakingskamer concludeert echter dat er geen inhoudelijk verband is tussen de klachtprocedure waar de brief betrekking op heeft en de strafzaak waarin verzoeker terechtstaat. De vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen is, is niet objectief gerechtvaardigd, aangezien het om twee totaal verschillende procedures gaat.

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/82
zaak- /rekestnummer: C/09/602499 / KG RK 20-1412
Beslissing van 16 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
thans niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
postadres ten kantore van zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, postbus 95556, 2509 CN, Den Haag,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. H.C.L. Vreugdenhil,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie mr. I. Doves.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 16 november 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, dat eveneens op 16 november 2020 heeft plaatsgevonden, zijn verschenen: verzoeker en de rechter. De raadsman van verzoeker was als toehoorder aanwezig. De belanghebbende heeft niet gereageerd op het wrakingsverzoek en is niet ter zitting verschenen.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer zich in raadkamer teruggetrokken. Daarna heeft zij ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De mondelinge uitspraak is neergelegd in deze schriftelijke beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de strafzaak met parketnummer 09/809534-14 waarin verzoeker als verdachte is gedagvaard. Die zaak stond voor inhoudelijke behandeling op de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 4 november 2020. Op die zitting heeft verzoeker de voorzitter van de meervoudige strafkamer gewraakt. Dat verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 9 november 2020. Bij beslissing van 12 november 2020 is dat verzoek deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. Daarbij is bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak van verzoeker is vandaag, 16 november 2020, voortgezet.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het ter openbare terechtzitting van 16 november 2020 gedane verzoek tot wraking, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van de wrakingskamer van diezelfde dag, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.3.
In de eerste plaats is er mogelijk een (familie)relatie tussen de rechter en iemand in de (familie)kring van de aangeefsters, zoals door verzoeker ter zitting nader geduid. Die persoon heeft dezelfde achternaam als de rechter. Als die (familie)relatie er is, dan levert dat een zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Daarnaast heeft verzoeker in het verleden een brief gekregen van het Openbaar Ministerie of het Parket-Generaal, ondertekend door ene Vreugdenhil. Verzoeker heeft die brief er niet bij kunnen zoeken vanwege zijn dakloosheid, maar hij weet zeker dat hij een dergelijke brief heeft ontvangen. Daarin is aan verzoeker meegedeeld dat er geen onderzoek zou worden gedaan en/of geen opdracht zou worden gegeven om onderzoek te doen door de rijksrecherche, zoals verzoeker had verzocht. Er was volgens verzoeker wel aanleiding om onderzoek te verrichten omdat, toen hij in het Huis van Bewaring zat, brieven van zijn hand niet aangetekend werden verzonden, ondanks dat hij daarom had verzocht en daarvoor had betaald. Zeker nu de rechter aangeeft dat hij in de betreffende periode bij het Parket-Generaal heeft gewerkt, moet worden aangenomen dat hij de ondertekenaar is van die brief, waarin het verzoek van verzoeker is afgewezen. Dat levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter stellig heeft verklaard dat geen sprake is van een (familie)relatie tussen hem en de persoon met dezelfde achternaam, waar verzoeker op doelt. Nu verzoeker vervolgens niet nader heeft onderbouwd dat daar wel sprake van is, kan dit geen grond vormen voor een geslaagd beroep op wraking.
3.3.
De tweede grond is gebaseerd op een aan verzoeker gerichte brief die de rechter beweerdelijk – toen hij werkzaam was in een andere functie – heeft ondertekend. De rechter heeft aangegeven niet te weten om welke brief het gaat. Hij heeft echter ook verklaard dat hij in de door verzoeker genoemde periode bij de betreffende instantie werkzaam was en dat hij toen ook brieven heeft ondertekend. In die periode waren volgens de rechter bij die instantie geen andere personen werkzaam met zijn achternaam. Hoewel de betreffende brief niet is overgelegd, zal de wrakingskamer veronderstellenderwijs uitgaan van het bestaan van de door verzoeker bedoelde brief. Dit vormt naar het oordeel van de wrakingskamer echter geen grond voor een geslaagd verzoek tot wraking. Er is namelijk geen inhoudelijk verband tussen de klachtprocedure waarin die brief is verzonden en de strafzaak waarin verzoeker vandaag terecht staat. Mogelijk heeft een en ander bij verzoeker wel geleid tot de vrees dat de rechter vooringenomen is, maar die vrees is niet objectief gerechtvaardigd. Er is immers sprake van (gestelde) bemoeienis van de rechter in twee totaal verschillende procedures.
3.4.
Het verzoek wordt daarom afgewezen en het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.A. van Steen, R. Cats en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.