ECLI:NL:RBDHA:2020:12654
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot vermeende partijdigheid van de rechter
Op 16 november 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen. Verzoeker heeft de wraking ingediend tegen mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter in de rechtbank, op basis van twee gronden. De eerste grond betreft een vermeende (familie)relatie tussen de rechter en een persoon met dezelfde achternaam, waar verzoeker op doelt. De rechter heeft echter betwist dat er sprake is van een dergelijke relatie en verzoeker heeft dit niet nader onderbouwd. De wrakingskamer oordeelt dat deze grond onvoldoende is voor een geslaagd wrakingsverzoek.
De tweede grond is gebaseerd op een brief die de rechter, toen hij werkzaam was bij het Parket-Generaal, zou hebben ondertekend. Hoewel de brief niet is overgelegd, gaat de wrakingskamer veronderstellenderwijs uit van het bestaan ervan. De wrakingskamer concludeert echter dat er geen inhoudelijk verband is tussen de klachtprocedure waar de brief betrekking op heeft en de strafzaak waarin verzoeker terechtstaat. De vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen is, is niet objectief gerechtvaardigd, aangezien het om twee totaal verschillende procedures gaat.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat het proces in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.