ECLI:NL:RBDHA:2020:12544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
NL20.19886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.H.K. van Middelkoop, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 30 november 2020 heeft plaatsgevonden, waarbij de eiser aanwezig was met een waarnemer en een tolk. De verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K. Bruin.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder het ontbreken van het formulier M122 bij aankomst en het tijdstip van ophouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder erkende dat het formulier aanvankelijk niet was uitgereikt, maar dat dit later was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de onbetwiste gronden voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 december 2020 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19886
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W. Blaauw, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw I. Kaczan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Allereerst voert eiser aan dat er een gebrek aan de ophouding kleeft, omdat aan eiser niet direct bij aankomst op de plaats van verhoor het formulier M122, houdende mededeling van toepassing van artikel 50, derde lid, van de Vw, is uitgereikt. Daarnaast ontbreekt het tijdstip van ophouding. Eiser stelt dat er ten onrechte geen belangenafweging in de maatregel heeft plaatsgevonden en er hierdoor sprake is van een motiveringsgebrek.
2. Verweerder erkent dat het formulier M122 aanvankelijk niet was uitgereikt, maar stelt dat dit anderhalf uur later, voorafgaand aan het gehoor, wel is gedaan. Dit is ook toegelicht in de maatregel van bewaring. Daarnaast stelt verweerder dat het tijdstip van ophouding blijkt uit het formulier M105 ‘Proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding’, namelijk om 18:15 uur.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de maatregel een belangenafweging heeft gemaakt onder het kopje ‘Geen M122 bij overname uit strafrechtelijk traject’. Zelfs al zou
het later uitreiken van het M122 formulier leiden tot een gebrek in de ophouding, dan voert eiser niet aan hoe hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden1 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiser betwist de zware gronden onder 3d, 3e en 3f en de lichte grond onder 4e. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden onder 3e en 3f laten vallen. De overige bewaringsgronden handhaaft verweerder.
6. De rechtbank stelt vast dat de onbetwiste gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze gronden kunnen de maatregel dragen. De overige gronden van de bewaring behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 december 2020

Documentcode: DSR13456259

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.