ECLI:NL:RBDHA:2020:12532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
C/09/602127 / JE RK 20-2580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van ongeboren kind in verband met verslavingsproblematiek moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 november 2020 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van het ongeboren kind van een moeder die kampt met ernstige verslavingsproblematiek. De moeder, die naar verwachting tussen de 16 en 19 weken zwanger is, heeft een alcoholverslaving en heeft in het verleden ook drugs gebruikt. Dit heeft geleid tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van het ongeboren kind, dat volgens de gynaecoloog een beperkte hersenontwikkeling vertoont en een te klein hoofdje heeft. De moeder heeft recentelijk een suïcidepoging gedaan en verblijft momenteel in een crisisopvang, wat haar in staat stelt om een stabiele omgeving voor het ongeboren kind te bieden.

De kinderrechter heeft op 6 november 2020 al een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, die gold tot 9 november 2020. Op 17 november 2020 is de behandeling van de zaak voortgezet, waarbij de moeder niet verscheen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, dat door de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, werd onderschreven. De kinderrechter oordeelde dat het noodzakelijk is om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen, gezien de risico's die de verslavingsproblematiek van de moeder met zich meebrengt.

De kinderrechter heeft besloten om het ongeboren kind van de moeder voorlopig onder toezicht te stellen van 17 november 2020 tot 6 februari 2021. De behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden tot een nader te bepalen zitting. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn opgeroepen voor deze zitting. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 1 december 2020. Tegen deze beslissing staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/602127 / JE RK 20-2580
Datum uitspraak: 17 november 2020

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 9 november 2020 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

het ongeboren kind van de nader te noemen moeder.

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
BRP-geregistreerd te [woonplaats]

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Op 6 november 2020 heeft mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter in deze rechtbank mondeling buiten kantooruren beslist dat het ongeboren kind van de moeder voorlopig onder toezicht wordt gesteld van 6 november 2020 tot 9 november 2020 te 17:00 uur, in afwachting van het schriftelijke verzoek.
Bij beschikking d.d. 9 november 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is het ongeboren kind van de moeder voorlopig onder toezicht gesteld van 9 november 2020 te 17:00 uur tot 19 november 2020 en is behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • voornoemde beschikkingen d.d. 6 november 2020 en d.d. 9 november 2020.
Op 17 november 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van het ongeboren kind van de moeder, met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De moeder is naar verwachting tussen de 16 en 19 weken zwanger van het ongeboren kind en heeft een alcoholverslaving, waarbij ze veelvuldig bier en sterke dranken drinkt. In het verleden heeft de moeder ook drugs gebruikt en het vermoeden bestaat dat ze dit nog steeds met regelmaat doet. Door de verslaving van de moeder zijn er ernstige zorgen over de ontwikkeling van het ongeboren kind. Volgens de gynaecoloog van de moeder is de hersenontwikkeling van het ongeboren kind beperkt en lijkt het hoofdje te klein. In oktober 2020 heeft de moeder een suïcidepoging gedaan en is ze opgenomen in het ziekenhuis. De moeder blijft zich onttrekken aan de zorg en komt de afspraken met de hulpverlening niet na. Op dit moment wordt er gekeken naar de mogelijkheid om de moeder gedwongen te laten opnemen en gaat de Raad starten met een onderzoek. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om het ongeboren kind van de moeder te beschermen en het een stem te kunnen geven.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad en heeft ter zitting verklaard dat binnenkort een overleg zal plaatsvinden met alle betrokken hulpverleners en ze gaan proberen om de moeder gedwongen te laten opnemen.

Beoordeling

Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat het ongeboren kind van de moeder, hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat er al lange tijd sprake is van ernstige verslavingsproblematiek bij de moeder, waardoor er zorgen zijn dat het ongeboren kind met schade in de ontwikkeling geboren zal gaan worden. Op dit moment is de hersenontwikkeling van het ongeboren kind beperkt en lijkt het hoofdje te klein. Door de alcoholverslaving van de moeder is er een grote kans dat het ongeboren kind verslaafd geboren zal worden en het direct extra zorg nodig zal hebben na de bevalling. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft op dit moment in een crisisopvang, waardoor ze het ongeboren kind geen stabiele omgeving kan bieden. Bovendien onttrekt de moeder zich aan de hulpverlening. Ze is zeer onvoorspelbaar in het contact met de hulpverlening, komt de afspraken niet na en verdwijnt van de radar. Ze blijft keuzes maken die een groot gevaar opleveren voor zichzelf en het ongeboren kind. In oktober jl. heeft de moeder een suïcidepoging gedaan, waardoor ze in het ziekenhuis moest worden opgenomen. De kinderrechter acht het gedwongen kader van een voorlopige ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk om zicht te kunnen houden op het ongeboren kind en de veiligheid en de bescherming van het ongeboren kind te waarborgen. De Raad gaat de komende tijd verder onderzoek doen naar de mogelijkheden om het nu nog ongeboren kind na de geboorte bij de moeder te laten blijven.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt het ongeboren kind van de moeder van 17 november 2020 tot 6 februari 2021 voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, die in ieder geval is gelegen
vóór 6 februari januari 2021;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • de Raad voor de Kinderbescherming;
  • Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
  • de moeder.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020 door mr. H.A.G. Nijman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 december 2020.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.