ECLI:NL:RBDHA:2020:12404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
SGR 19/7769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inlichtingen uit de Basisregistratie Personen door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiser had verzocht om inlichtingen uit de Basisregistratie Personen (BRP) met betrekking tot bepaalde personen die op een specifiek adres stonden ingeschreven. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat het niet is toegestaan om inlichtingen uit de BRP te verstrekken voor commerciële doeleinden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die in de Wet Basisregistratie Personen zijn gesteld voor de verstrekking van gegevens aan derden. Eiser heeft geen schriftelijke toestemming van de betrokken personen overgelegd en is niet aan te merken als iemand die werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang verricht. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom het verzoek van eiser is afgewezen en dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de gevraagde gegevens te verstrekken.

Tijdens de zitting, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek door het college terecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: C. Vervaart & M. Mangert).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om inlichtingen uit de Basisregistratie Personen (BRP) te verstrekken afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via Skype-verbinding, plaatsgevonden op
11 november 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de partner van eiser.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft verweerder bij brief van 11 april 2019 verzocht aan hem kenbaar te maken of en zo ja, hoe lang de personen [A] , [B] en [C] staan ingeschreven op het adres [adres 1] [huisnummer 1] , te [plaats] , in de BRP.
1.2.
Eiser heeft bij brief van 7 mei 2019 schriftelijke bevestiging gevraagd dat op het adres [adres 1] [huisnummer 1] staan ingeschreven [A] , [D] en [C] .
Voorts blijkt uit de brief van 7 mei 2019 dat eiser verweerder op 15 april 2019 telefonisch heeft gevraagd of [E] op het adres [adres 2] [huisnummer 2] in [plaats] staat ingeschreven.
2.1. Verweerder heeft de brieven van eiser aangemerkt als een verzoek om gegevensverstrekking uit de BRP. Verweerder heeft het verzoek van eiser bij het primaire besluit niet in behandeling genomen, omdat het verweerder niet toegestaan is inlichtingen uit de BRP te verstrekken voor commerciële doeleinden.
2.2.
Op 16 september 2019 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de adviescommissie) een hoorzitting gehouden. De adviescommissie heeft verweerder vervolgens geadviseerd om eisers bezwaar ongegrond te verklaren.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie het primaire besluit gehandhaafd, maar de motivering van het besluit gewijzigd. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het verzoek van eiser wordt afgewezen omdat eiser geen werkzaamheden uitvoert met een gewichtig maatschappelijk belang en er daarom geen wettelijke verplichting bestaat de gegevens te verstrekken.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder de gegevens aan hem dient te verstrekken. Eiser stelt, kort samengevat, dat sommige mensen ten onrechte staan ingeschreven op de betreffende adressen en dat zij door privacyregels ten onrechte worden beschermd. Ook stelt eiser dat de inhoud van het verslag van de hoorzitting van 16 september 2019 niet klopt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Zoals uit het bestreden besluit en het verweerschrift blijkt, heeft verweerder de brieven van eiser aangemerkt als een verzoek om gegevensverstrekking uit de BRP door een derde, zoals bedoeld in artikel 3.6 en artikel 3.9 van de Wet Basisregistratie personen (hierna: de Wet BRP).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden, zoals in bedoeld in artikel 3.6 en 3.9 van de Wet BRP, waaraan derden moeten voldoen voor de verstrekking van gegevens uit de BRP. Zoals verweerder heeft uitgelegd in het verweerschrift is het gebruik van de gegevens die eiser heeft gevraagd niet voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift (de eerst genoemde voorwaarde van artikel 3.6 van de Wet BRP). Evenmin heeft eiser voorafgaande schriftelijke toestemming aan verweerder overgelegd van de personen over wie hij gegevens verzoekt (de tweede genoemde voorwaarde van artikel 3.6 van de Wet BRP). Ook heeft verweerder uitgelegd dat eiser, als particuliere verhuurder, niet is aan te merken als een derde die werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang verricht (de derde genoemde voorwaarde van artikel 3.6 van de Wet BRP), zoals bedoeld in bijlage 5 die hoort bij artikel 41 van de Wet BRP. Tot slot heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet voldoet aan de vereisten die in de Verordening gegevensverstrekking basisregistratie personen gemeente Den Haag 2014 zijn vastgesteld, zodat hij ook niet via artikel 3.9 van de Wet BRP recht heeft op de gevraagde informatie.
4.3.
Gelet op het voorgaande was verweerder niet gehouden om de gevraagde gegevens uit de BRP aan eiser te verstrekken.
4.4.
De rechtbank merkt tot slot op dat eiser, zoals ter zitting door verweerder toegelicht, op ieder moment een adresonderzoek aan kan vragen. Verweerder zal dan een besluit nemen op deze aanvraag.
5. Ten aanzien van het verslag van de hoorzitting overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om een verslag van de hoorzitting te maken. Er is voor een bestuursorgaan echter geen wettelijke verplichting om, alvorens een besluit te nemen, een conceptverslag van de hoorzitting ter goedkeuring aan de betrokkene toe te zenden en dit verslag vervolgens vast te stellen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:698). Een nadere precisering van wat een verslag moet inhouden ontbreekt en evenmin kan worden geëist dat het verslag een woordelijke weergave inhoudt van alles wat tijdens de hoorzitting is gezegd. Gelet op het verslag van de hoorzitting en eisers reactie op dat verslag in zijn beroepschrift, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het verslag niet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen voldoet. Tot slot volgt, in tegenstelling tot hetgeen eiser betoogt, uit artikel 7:7 van de Awb, evenals uit de Regeling behandeling bezwaarschriften 2011, geen verplichting tot het maken van een geluidsopname van de hoorzitting.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2020.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.