ECLI:NL:RBDHA:2020:12373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
NL20.16947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over termijn voor besluitvorming op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 15 september 2020 beroep ingesteld omdat er niet tijdig een beslissing was genomen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 28 januari 2019. De rechtbank constateerde dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden was overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 27 juli 2019 had moeten beslissen. Eiser had verweerder op 23 januari 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelde dat het beroep terecht was ingediend en kennelijk gegrond was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moest nemen op de aanvraag van eiser. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser, die op € 262,50 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige besluitvorming in asielzaken, in overeenstemming met de Europese regelgeving die lidstaten verplicht om procedures binnen 21 maanden af te ronden.

De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16947

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Khodojaa-Maleki),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 15 september 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 28 januari 2019.
Verweerder heeft op 29 september 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft eiser gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
5. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
6. Eiser heeft op 28 januari 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 27 juli 2019 op de aanvraag moeten beslissen. Bij brief van 23 januari 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep terecht is ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 23 januari 2020 geldig is. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift van 29 september 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder heeft maatregelen getroffen die ten doel hebben de verspreiding van het coronavirus in te dammen. De getroffen maatregelen hebben gevolgen voor het werkproces bij verweerder en het contact tussen vreemdelingen en hun advocaten. De geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus hebben invloed op de aanvraag van eiser. Eiser verblijft op de COA-locatie in [plaats] , in de gemeente [gemeente] . Dat
betekent dat het vooralsnog niet bekend is wanneer eiser gehoord kan worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 juli 2020 [1] bepaald dat in gevallen waarin nog geen eerste gehoor heeft plaatsgevonden, het “8+8 model” passend is, dat wil zeggen acht weken voor het afnemen van het eerste gehoor en acht weken daarna om het besluit bekend te maken.
De Afdeling heeft in die uitspraak voorts het volgende overwogen: “In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht”.
11. De rechtbank stelt vast dat in deze zaken sinds de datum van de aanvraag meer dan 21 maanden zijn verstreken. Daarom ziet de rechtbank, met inachtneming van de bovenstaande overweging van de Afdeling, aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) in totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van acht weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. De rechtbank zal verweerder dan ook opleggen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak besluiten op de aanvraag te nemen.
12. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van
€ 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
13. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
N. Joacim, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.