Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
5. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
6. Eiser heeft op 11 april 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 10 oktober 2019 op de aanvraag moeten beslissen. Bij brief van 22 juni 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep terecht ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 22 juni 2020 geldig is. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift van 24 september 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is.
Uit het verweerschrift blijkt verder dat eiser is uitgenodigd om op 26 september 2020 door de FMMU te worden gezien zodat zij een medisch advies kunnen uitbrengen. Eiser is inmiddels uitgenodigd voor de start van de (verkorte) AA procedure op 16 oktober 2020. Mocht het niet mogelijk blijken te zijn binnen deze procedure te beslissen op de aanvraag, dan zal de asielaanvraag van eiser in de VA-procedure worden behandeld, hetgeen uiteraard meer tijd in beslag zal gaan nemen. Alleen al gelet op het bepaalde in artikel 3.115 en 3.116 van het Vreemdelingenbesluit, mocht verweerder voornemens zijn de aanvraag af te wijzen. Ingevolge dit laatste artikel dient de vreemdeling gedurende vier weken in de gelegenheid te worden gesteld om een zienswijze uit te brengen op het voornemen om de asielaanvraag af te wijzen. Indien nog geen voornemen is uitgebracht, is naar de mening van verweerder dan ook sprake van een situatie dat de naleving van een wettelijk voorschrift ertoe noopt dat een ruimere termijn dan twee weken worden gesteld, zoals bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, Awb.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Mede onder verwijzing naar de uitspraak van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020zal de rechtbank, nu de AA-procedure is gestart op 16 oktober 2020, en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van uiterlijk zestien weken na 16 oktober 2020 een besluit op de aanvraag moet bekendmaken.
12. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
13. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).