ECLI:NL:RBDHA:2020:12280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
09/204570-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in eigen woning met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 augustus 2020 brand heeft gesticht in zijn eigen portiekwoning te Leidschendam. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, heeft open vuur in aanraking gebracht met brandbare materialen, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor de bewoners van omliggende woningen. Tijdens de zitting op 20 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. K. van Diemen, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.P. Friperson, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te onderbouwen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen, wat heeft geleid tot een levensgevaarlijke situatie voor de omwonenden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een obsessieve-compulsieve stoornis, en heeft geoordeeld dat het feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de woningcorporatie, niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan bevoegdheid van de indiener. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/204570-20
Datum uitspraak: 4 december 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Penitentiair Psychiatrisch Centrum.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg opzettelijk, in een portiekwoning gelegen aan de [adres] en in eigendom bij [naam woningcoörperatie] , brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een stapel) papier en/of een bankstel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dat bankstel en/of de inboedel en/of de woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand en/of (hevige) rookontwikkeling is ontstaan, en daarvan:
- gemeen gevaar voor genoemde portiekwoning en/of omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor de bewoners van de omliggende woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de omliggende woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de beoordeling van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 november 2020;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2020, blz. 51 en 52, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning d.d. 21 augustus 2020, blz. 62-64, met bijlagen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 9 augustus 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk, in een portiekwoning gelegen aan de [adres] en in eigendom bij [naam woningcoörperatie] , brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stapel papier en een bankstel, ten gevolge waarvan dat bankstel en de inboedel en de woning geheel of gedeeltelijk is verbrand en daarvan:
- gemeen gevaar voor genoemde portiekwoning en omliggende woningen en
- levensgevaar voor de bewoners van de omliggende woningen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de omliggende woningen, te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging gevorderd van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 28 oktober 2020, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening te houden met de bekennende verklaring van de verdachte, zijn spijtbetuiging en het advies van het NIFP om het feit verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Een gevangenisstraf voor de duur van maximaal drie maanden is volgens de raadsvrouw passend, waarna de verdachte aansluitend kan worden geplaatst bij de forensisch psychiatrische afdeling van Fivoor in Den Haag. De raadsvrouw heeft voorts het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien de rechtbank de officier van justitie volgt in haar eis, tot aanhouding van de zaak over te gaan zodat de mogelijkheid van een zorgmachtiging nader kan worden onderzocht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn eigen woning door een stapel kranten die op zijn bank lag met een lucifer aan te steken. Hierna is de verdachte vertrokken naar het nabijgelegen winkelcentrum, zonder alarm te slaan of zich verder om zijn buren en de eigendommen van anderen te bekommeren. Volgens de verdachte zag hij het leven niet meer zitten en was het een schreeuw om aandacht. Dat de verdachte geen moment heeft stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor anderen is kwalijk en zorgelijk. Door zijn handelen is voor de bewoners van het portiek en andere omliggende woningen immers een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Er was sprake van een enorme rookontwikkeling, die bij de bewoonster van de onderliggende woning ademhalingsproblemen heeft veroorzaakt. De ontstane rookontwikkeling, die zich uitbreidde door de hal, het trappengang van het portiek en de onderliggende woningen, is opgemerkt waardoor de andere bewoners hun woning tijdig hebben weten te verlaten. Dat het niet nog erger is afgelopen is dan ook niet aan de verdachte te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte er niet alleen blijk van gegeven er niet voor terug te schrikken andere mensen ernstig in gevaar te brengen, maar tevens dat hij geen oog heeft voor andermans bezittingen. Tot slot veroorzaakt brandstichting maatschappelijke onrust.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 5 november 2020. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van 23 september 2020, opgesteld door dr. D.J. Vinkers, psychiater. De psychiater heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een obsessieve-compulsieve stoornis, die zich uit in dwang- en stemmingsklachten. De verdachte is in het verleden meermaals ambulant behandeld voor zijn dwangklachten. In 2017 en 2018 heeft hij voor het laatst een ambulante behandeling gevolgd bij Rivierduinen en PsyQ, naar aanleiding van een verergering van de dwangklachten. Deze behandeling werd voortijdig afgerond, omdat de verdachte bang was voor groepsbehandeling en cognitieve gedragstherapie. Hij bleef wel de voorgeschreven medicatie gebruiken, waaronder antidepressivum en antipsychoticum. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de dwangklachten wederom verergerd, dit keer in verband met het wegvallen van zijn dagbesteding door de Corona-maatregelen. De verdachte voelde zich machteloos, alleen en in de steek gelaten. Door de dwangklachten voelde hij zich opgesloten in zijn eigen huis. Dit uitte zich in een zelfmoordpoging de dag voor het ten laste gelegde. De psychiater ziet een duidelijke relatie tussen de obsessieve-compulsieve stoornis, de machteloosheid en de beperkingen die daaruit voortkomen en heeft dan ook geadviseerd om het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie van het psychiatrisch onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank komt op grond van dit rapport dan ook tot het oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit het gestructureerde risico prognose instrument HKT-R en de klinische inschatting concludeert de psychiater dat de verdachte een laag risico op recidive heeft, mits de verdachte wordt behandeld voor zijn obsessieve-compulsieve stoornis. Door zijn angstklachten heeft hij echter moeite om stappen te zetten in de behandeling en heeft hij de neiging zijn behandeling te stoppen of af te houden. Hij heeft geadviseerd om in dit verband de mogelijkheid van een zorgmachtiging via art. 2.3 van de Wet forensische zorg te laten onderzoeken, zodat de verdachte klinisch kan worden opgenomen. De verdachte is gemotiveerd voor een opname en behandeling.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de reclasseringsrapporten van GGZ ERW Novadic-Kentron Den Bosch van 12 oktober 2020 en 28 oktober 2020, beide opgesteld door [naam] , reclasseringsmedewerker. In het rapport van 12 oktober 2020 wordt aangesloten bij het advies van de psychiater om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te laten onderzoeken. De reclassering heeft het recidiverisico, net als de psychiater, ingeschat als laag. De reclassering schat het risico op letselschade gemiddeld in, indien de verdachte zich niet voor zijn psychische problematiek laat behandelen. Het risico op het onttrekken aan bijzondere voorwaarden wordt ingeschat als laag, nu de verdachte gemotiveerd is voor een klinische behandeling. In het aanvullend reclasseringsrapport van 28 oktober 2020 heeft de reclassering in opdracht van de officier van justitie gerapporteerd over de mogelijkheid van het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een voorwaardelijke straf en acht de kans dat de verdachte zich onttrekt aan de voorwaarden klein. De reclassering heeft in het geval van oplegging van een voorwaardelijke straf geadviseerd om daaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en begeleid wonen of maatschappelijke opvang te verbinden. De verdachte is in dit verband aangemeld bij de forensisch psychiatrische afdeling van Fivoor in Den Haag. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij aan de geadviseerde voorwaarden wil meewerken.
Op te leggen straf
Gelet op al het voorgaande, en met name de ernst van het feit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Ter vermindering van het recidiverisico acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte aansluitend op zijn detentie klinisch wordt opgenomen bij de forensisch psychiatrische afdeling van Fivoor.
Gezien de ernst van het gepleegde feit en het door de reclassering ingeschatte risico op letselschade indien de behandeling niet gestart wordt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een onderzoek naar de mogelijkheid van het verlenen van een zorgmachtiging is thans, gelet op de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, niet aan de orde. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw dan ook af.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam woningcoörperatie] , de verhuurder van de woning van de verdachte aan de [adres] te Leidschendam, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 45.349,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht [naam woningcoörperatie] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat een volmacht van [naam woningcoörperatie] om de vordering in te dienen en een uittreksel uit de Kamer van Koophandel ontbreken. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is, dan wel dat een inhoudelijke beoordeling van de vordering het strafgeding onevenredig zou belasten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam woningcoörperatie] schriftelijk is ingediend door [naam 2] . Bij de vordering ontbreekt echter informatie die nodig is om haar in de vordering te kunnen ontvangen. Wat ontbreekt is een machtiging waaruit blijkt dat [naam 2] bevoegd is namens [naam woningcoörperatie] een vordering in te dienen alsmede een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt wie bevoegd is [naam woningcoörperatie] te vertegenwoordigen. Nu niet vaststaat dat [naam 2] bevoegd is namens de benadeelde partij op te treden, voldoet de vordering niet aan de vereisten die de wet stelt om in het strafproces inhoudelijk te kunnen worden beoordeeld. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de behandeling van deze vordering. De rechtbank zal deze kosten daarom vaststellen op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (tien) maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na afloop van de detentie meldt bij Reclassering Nederland in de regio waar hij klinisch opgenomen wordt en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat opnemen in een forensisch klinische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling worden gegeven door de zorginstelling. De opname start aansluitend aan de detentie. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijk opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich onder behandeling stelt bij een forensisch ambulante zorginstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn obsessieve-compulsieve stoornis. De behandeling start na de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, laat de veroordeelde zich eenmalig opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- indien nodig verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
de vordering van de benadeelde partij [naam woningcoörperatie] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020237021, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, basisteam Leidschendam-Voorburg, met bijlagen, en van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 84).