Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 augustus 2020 brand heeft gesticht in zijn eigen portiekwoning te Leidschendam. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, heeft open vuur in aanraking gebracht met brandbare materialen, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor de bewoners van omliggende woningen. Tijdens de zitting op 20 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. K. van Diemen, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.P. Friperson, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het feit heeft bekend en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te onderbouwen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen, wat heeft geleid tot een levensgevaarlijke situatie voor de omwonenden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een obsessieve-compulsieve stoornis, en heeft geoordeeld dat het feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de woningcorporatie, niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan bevoegdheid van de indiener. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2020.