ECLI:NL:RBDHA:2020:12279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
09/032727-20 en 09/165601-20 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging, bedreiging en poging tot doodslag in Gouda

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1977, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, bedreiging en poging tot doodslag. De zaak betrof twee dagvaardingen, waarbij de verdachte op 5 december 2019 in Gouda zou hebben deelgenomen aan een gewelddadige confrontatie met meerdere personen, waaronder zijn stiefdochter. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de openlijke geweldpleging en bedreiging, maar eiste een geldboete voor de bedreiging met de woorden 'ik snij je tiet'. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

Tijdens de zittingen op 2 oktober en 20 november 2020 werd het bewijs besproken, waaronder verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en zijn stiefdochter consistent waren, terwijl de verklaringen van de aangevers onderling grote discrepanties vertoonden. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, en sprak hem vrij van openlijke geweldpleging en bedreiging.

In de tweede dagvaarding werd de verdachte beschuldigd van het proberen om een andere aangever om het leven te brengen en het bedreigen van een derde persoon. Ook hier oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/032727-20 en 09/165601-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 4 december 2020
Tegenspraak
Promisvonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 oktober 2020 (pro forma in de zaak met parketnummer 09/165601-20) en op de terechtzitting 20 november 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Dongen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.W.N. van den Oever naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dagvaarding I met parketnummer 09/032727-20:
1.
hij op of omstreeks 5 december 2019 te Gouda openlijk, te weten, het Oranjeplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen
- in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- aan de haren te trekken en/of
- in de buik knietje(s) te geven en/of
- tegen het lichaam te duwen;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2019 te Gouda [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (opzettelijk dreigend) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te lopen en/of te zwaaien en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "ik sla je dood" en/of "ik snij je tiet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
dagvaarding II met parketnummer 09/165601-20:
1.
hij op of omstreeks 24 april 2020 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 3] met een lachgastank, althans met een voorwerp op het (achter)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2020 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 3] met een lachgastank, althans met een voorwerp op het (achter)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 24 april 2020 te Gouda [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door (daarbij) een schietbeweging te maken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 1 en dagvaarding II ten laste gelegde feiten in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak van de ten laste gelegde bedreiging met een mes en bedreiging met de woorden ‘ik sla je dood’ en tot een bewezenverklaring van de bedreiging met de woorden ‘ik snij je tiet’; dit laatste nu op de videobeelden te horen is dat de verdachte die woorden op een bedreigende manier heeft geuit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van dagvaarding I onder feit 2 wordt veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dagvaarding I feit 1 primair bepleit de verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft zij een beroep gedaan op noodweer. Ten aanzien van dagvaarding I feit 2 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit en zich ten aanzien van de bedreiging met de woorden ‘ik snij je tiet’ op het standpunt gesteld dat noch [slachtoffer 2] noch [slachtoffer 1] heeft verklaard over deze woordelijke bedreiging. Niet kan worden bewezen dat zij vreesden dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook jegens hen zou worden gepleegd.
Ten aanzien van de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu de verdachte hiermee niet in verband kan worden gebracht.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I
Vaststaat dat het op 5 december 2019 tot een treffen is gekomen tussen de verdachte en zijn stiefdochter [naam 1] enerzijds en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [naam 2] anderzijds. In het dossier bevinden zich de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en een verklaring van [naam 2] , waarin zij verklaren over het door de verdachte en [naam 1] jegens hen gepleegde (openlijke) geweld en door de verdachte geuite bedreigingen. Bij het vaststellen van de in dat verband relevante feiten kunnen deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot uitgangspunt worden genomen. Er bestaan namelijk op zeer essentiële onderdelen, zoals de aanleiding en de feitelijke gang van zaken van de geweldpleging, grote onderlinge verschillen tussen deze verklaringen. Deze discrepanties zijn van dien aard dat de rechtbank daaraan niet voorbij kan gaan. Daarnaast volgt uit het dossier dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben geweigerd een tweede verklaring bij de politie af te leggen, zodat geen mogelijkheid bestond tot een nadere ondervraging van deze vrouwen en hen te confronteren met de bevindingen uit verklaringen van andere betrokkenen.
De verdachte en zijn stiefdochter [naam 1] zijn in de verschillende stadia van de strafprocedure daarentegen consequent in hun verklaringen geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij zag dat drie vrouwen op zijn stiefdochter afkwamen, waarbij één vrouw een mes op hem richtte. Hij heeft geprobeerd zijn stiefdochter en de vrouw met wie zij aan het vechten was uit elkaar te halen. Hij heeft verklaard daarbij geen geweld te hebben gebruikt en nooit een mes te hebben vastgehad of daarmee te hebben bedreigd. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij wel ‘Ik snij je tiet’ heeft gezegd. [naam 1] heeft verklaard dat naar aanleiding van een conflict drie vrouwen naar haar huis kwamen. Zij zag dat [slachtoffer 2] een mes vasthad en dat haar stiefvader vervolgens tussen hen in ging staan om haar te beschermen, waarop [slachtoffer 2] het mes op haar stiefvader richtte. Vervolgens vloog zijzelf [slachtoffer 1] aan en gaf zij haar klappen.
Gelet op enerzijds de overeenkomstige verklaringen van de verdachte en [naam 1] , waarbij [naam 1] bovendien heeft verklaard over een eigen aandeel in het geweld, en anderzijds de verschillen tussen de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [naam 2] onderling, kan de lezing van de verdachte van de gebeurtenissen naar het oordeel van de rechtbank niet als onaannemelijk van de hand worden gewezen. De rechtbank kan dientengevolge niet vaststellen dat de verdachte zich jegens de aangeefsters schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en bedreiging met een mes of met de woorden ‘Ik sla je dood’.
Ten aanzien van de bedreiging met de woorden ‘Ik snij je tiet’ overweegt de rechtbank dat deze bewoordingen te horen zijn in een filmpje van die confrontatie. Aangeefsters hebben in hun aangifte geen melding gedaan van een bedreiging met deze woorden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook uit het filmpje niet of de aangeefsters deze uitspraak ook daadwerkelijk hebben gehoord of tegen wie deze bewoordingen waren gericht. Hierdoor kan niet worden bewezen dat bij de aangeefsters de redelijke vrees bestond dat zij op genoemde wijze mishandeld zouden worden.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dagvaarding II
De verdachte wordt bij feit 1 verweten dat hij op 24 april 2020 geprobeerd heeft om aangever [slachtoffer 3] om het leven te brengen dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een lachgastank op zijn hoofd te slaan. Bij feit 2 is de verdachte ten laste gelegd dat hij aangeefster [slachtoffer 4] heeft bedreigd dood te schieten.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem verweten feiten heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 24 april 2020 bij de [locatie] in Gouda door [verdachte] met een lachgastank op zijn hoofd is geslagen, waardoor hij hevig letsel op zijn achterhoofd heeft opgelopen. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer 3] door een man met een lachgastank op zijn hoofd werd geslagen. Deze man schreeuwde vervolgens ‘Ik ga je doodschieten’ tegen haar, waarbij de man een schietweging maakte met zijn handen. Zij kende de man niet, maar hoorde later dat hij [verdachte] heet.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangevers niet kent en die dag in Rotterdam was en heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd. [naam 3] en [naam 4] , die volgens [slachtoffer 3] als bijrijders in de auto bij de verdachte zaten en bij het incident aanwezig waren, hebben verklaard dat zij die dag niet bij de verdachte in de auto hebben gezeten of bij de [locatie] zijn geweest. [naam 3] heeft bovendien verklaard geen van de betrokken personen te kennen.
De rechtbank stelt vast dat er zich, naast de verklaring van [slachtoffer 3] , geen ander ondersteunend bewijs in het dossier bevindt dat de verdachte op de plaats delict brengt. De verklaring van [slachtoffer 4] kan geen steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer 3] , nu zij de man zelf niet heeft herkend en uit het dossier naar voren komt dat zij en [slachtoffer 3] hun verklaringen bewust op elkaar hebben afgestemd. [naam 5] heeft zijn verklaring bij de politie, dat hij de verdachte heeft zien slaan en de bedreiging gericht aan [slachtoffer 4] heeft gehoord, ingetrokken tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris. Hij is helemaal niet bij het incident aanwezig geweest en heeft van [slachtoffer 3] gehoord wat hij bij de politie moest verklaren, aldus [naam 5] in dit verhoor. Naast dat de enkele verklaring van [slachtoffer 3] onvoldoende is om te conclusie te wettigen dat de verdachte zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten op de plaats delict heeft bevonden, geven de verklaringen in het dossier van de kant van aangevers reden tot twijfel aan de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter zake van het bij dagvaarding II onder feit 1 ten last gelegde en vordert een schadevergoeding van
€ 7.368,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.368,40,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft.
Nu deze benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2020.