2.18.Bij brief van 22 april 1998 heeft het College aan personen die bedenkingen hadden ingediend tegen het verlenen van de onder 2.17 bedoelde vrijstelling onder meer het volgende geschreven:
“De afmetingen van de voorgestelde woning voldoen aan de afmetingen die het geldende
bestemmingsplan “Landelijk Gebied (1992)” aan een burgerwoning stelt. De welstandscommissie is van mening dat de voorgestelde woning voldoet aan redelijke eisen van welstand. De hoogte van de woning overschrijdt de nokhoogte van de op dit moment aanwezige woning niet.
Als in dit geval geen sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, zou medewerking aan de bouw geweigerd worden op grond van strijdigheid met de bepalingen en doelstellingen van het geldende bestemmingsplan. Deze bijzondere omstandigheden bestaan echter wel. In het verleden heeft aanvrager namelijk verzoeken gedaan tot het restaureren van de voormalige dienstwoning nabij het gemaal en de verbouw van het voormalige gemaal tot weekendverblijf. Uiteindelijk hebben wij op 8 juni 1990, met instemming van de commissie Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, aanvrager met betrekking tot de woning het volgende medegedeeld:
“(...) dat wij er in beginsel - behoudens instemming van de raad en Gedeputeerde Staten - mede instemmen dat de voormalige en te restaureren dienstwoning tot 400 m3 wordt vergroot en dat daarbij een bijgebouw van maximaal 50 m2 wordt gerealiseerd. Wij gaan er daarbij vanuit dat het voormalige gemaal wordt afgebroken. De voormalige dienstwoning zullen wij met de bestemming “Woondoeleinden” opnemen in het ontwerpbestemmingsplan “Landelijk Gebied”.
De toezegging is in het verleden gedaan aan [X] . Dit is een architectenbureau en
aannemerscombinatie waar de heer [eiser] een van de compagnons is. De toezegging is niet meegenomen op de plankaart van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied (1992)”. Als dit wel gebeurd was, dan zou aanvrager op dit moment recht hebben op de bouw van een woning van - inmiddels - 500 m3 op zijn kavel met de bestemming Woondoeleinden.
Uit voorgaande blijkt dat wij, gelet op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, niet kunnen volstaan met het op formele gronden weigeren van de verzoeken van de aanvrager. Er zijn in het verleden toezeggingen aan hem gedaan en hij mag erop vertrouwen dat wij deze toezeggingen nakomen.
De ingediende bedenkingen luiden samengevat:
1 De heren [heer 1] , [heer 2] [heer 3] en WTLO: Het bouwplan is in aanleg volkomen strijdig met de principes van het bestemmingsplan omdat uitsluitend gebouwen ten behoeve van de uitvoering van een agrarische bedrijfsvoering gebouwd mogen worden en wel uitsluitend binnen de daarvoor aangegeven bouwvlakken;
2 De heren [heer 1] , [heer 2] en [heer 3] : Het bouwplan is planologisch niet gerechtvaardigd: het gebouw voorziet niet in een behoefte, het past niet in een toekomstig planologisch regime.
3 De heren [heer 1] , [heer 2] en [heer 3] : Er is geen sprake van urgentie;
4 Niet alle belangen zijn zorgvuldig afgewogen:
a De heer [heer 1] heeft zijn woning destijds gekocht wegens het fraaie uitzicht en is ervan uitgegaan dat er op grond van de bestemming niet gebouwd zou worden, behoudens de toegestane bebouwing. De verwachting en de daarmee verband houdende rechtszekerheid worden door het te nemen voorbereidingsbesluit geschonden;
b De heren [heer 2] en [heer 3] en WTLO: De uitstraling die de woning naar de omgeving heeft - ook ‘s nachts is hinderlijk en een aantasting voor het open en natuurlijk landschap;
5 De heren [heer 1] , [heer 2] en [heer 3] : Het belang dat met de bouw van de woning gediend wordt is een individueel belang en niet in het belang van de natuur- en de landschappelijke waarden van de Oostbroekpolder en de heer [heer 1] welke belangen zwaarder horen te wegen;
6 De heer [heer 1] : Het bestemmingsplan is recent en de afwijking ingrijpend;
7 De heer [heer 1] en WTLO: Het bouwplan is in strijd met het van toepassing zijnde streekplan en Nota Planbeoordeling Provincie Zuid-Holland;
8 vervuiling en overige hinder:
a de heren [heer 2] en [heer 3] : het milieu wordt verder aangetast door uitlaatgassen;
b de heren [heer 2] en [heer 3] en de WTLO: de aanvrager is een particulier en particulieren zijn niet zorgvuldig in het onderhoud van hun perceel en het schonen van de sloten;
c de heren [heer 2] en [heer 3] en de WTLO: het pad en de woning veroorzaken een aantasting van de rust van het melkvee, waardoor de melkproductie zal afnemen;
d de WTLO: middels lawaai, vervuiling, verlichting en de aanleg van de weg zal schade ontstaan bij eigenaren van aangrenzende percelen.
9. De heren [heer 2] en [heer 3] , WTLO: een burger zal proberen onze activiteiten die zij als hinderlijk ervaren maar zeer noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering (bijvoorbeeld op arbeidsdagen ver buiten kantoortijden lawaai produceren met machines en
beregeningsinstallaties) tegen te gaan zodat strengere milieu-vergunningseisen aan de boeren zullen worden opgelegd.
10. De eigenaren van aangrenzende percelen menen recht te hebben op planschade.
Reactie op de bedenkingen
(…)
3 De urgentie van uitvoering van het plan zit hierin, dat aanvrager behoefte heeft aan een grotere huisvesting vanwege gezinsuitbreiding. Hij heeft, in verband met de ruilverkaveling, al lang moeten wachten met het bouwen van een woning.
(…)
8
(…)
b In de eigendomssituatie van het perceel komt geen wijziging door de bouw van de woning. Aangezien hierin geen verandering optreedt, is dit niet van invloed. De eigenaar zal nog
zorgvuldiger met zijn perceel omspringen op het moment dat hij er woont: hij kan een siertuin aanleggen en zal de weg en de sloten zorgvuldiger schonen omdat hij er direct (toe)zicht op heeft.
(…)”