Uitspraak
REchtbank DEN Haag
[verzoeker] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [vestigingsplaats] , verzoeker
de burgemeester van Gouda, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
2 december 2020.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een horeca-exploitant, die zijn drank- en horecavergunning had verloren na een sluiting van negen maanden op basis van de Opiumwet. De burgemeester van Gouda had op 1 juli 2020 besloten om de vergunningen van de verzoeker in te trekken, nadat er in de horeca-inrichting een handelshoeveelheid hasj was aangetroffen en er aanwijzingen waren voor drugshandel in georganiseerd verband. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sluiting van de horeca-inrichting op 4 oktober 2019 rechtmatig was en dat de verzoeker, als exploitant, verantwoordelijk was voor de overtredingen die hadden geleid tot deze sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd dat de verzoeker niet voldeed aan de eisen van goed levensgedrag, zoals vereist door de Drank- en Horecawet. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het niet aannemelijk was dat het bezwaar van de verzoeker een redelijke kans van slagen had.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van horeca-exploitanten en de gevolgen van overtredingen van de wetgeving omtrent alcohol en drugs. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de intrekking van de drank- en horecavergunning noodzakelijk was om de openbare orde en zedelijkheid te waarborgen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.