ECLI:NL:RBDHA:2020:12209
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet in asielprocedure wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2020 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante in een asielprocedure. De opposante had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling was genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had het beroep van de opposante tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft de opposante verzet ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting.
De rechtbank overweegt dat de opposante met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen bewijs is dat zij nog prijs stelt op de inhoudelijke beoordeling van haar verzet. De rechtbank baseert zich op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de opposante niet heeft aangegeven dat er nog contact is met haar en dat zij op de hoogte is van de voortgang van de procedure.
Daarom verklaart de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.