In deze zaak heeft de kantonrechter te Leiden op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en werknemer. De werknemer had de werkgever gedagvaard in verband met openstaande vakantiedagen, waarna de werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, maar kon niet vaststellen wie daarvan overwegend een verwijt treft. De werkgever heeft de werknemer beschuldigd van werkweigering en andere verwijten, terwijl de werknemer zich verweerde met beschuldigingen van bedreiging en intimidatie door de werkgever. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2021 zal ingaan, zonder toekenning van een billijke vergoeding aan de werknemer, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 37.015,91 en tot uitbetaling van 22 openstaande vakantiedagen. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.