Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
12. Gezien het voorgaande heeft verweerder zijn conclusie dat de gezinsband tussen eiseres en referent als verbroken moet worden beschouwd, niet deugdelijk gemotiveerd en heeft hij ten onrechte van horen in bezwaar afgezien. Daarom is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 4:84, 7:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 29 Vw, alsmede het beleid in paragraaf C2/4.1 Vc. Hoewel na het voorgaande duidelijk is dat verweerders standpunt dat de gezinsband zou zijn verbroken, geen stand kan houden, zal de rechtbank bepalen dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in situaties als de onderhavige geen ruimte voor de rechtbank ziet om zelf in de zaak te voorzien.”
Het oordeel van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 maart 2019 is in rechte is komen vast te staan nu verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak. In het bestreden besluit geeft verweerder onder het kopje ‘reden van besluit’ aan dat het besluit enkel wordt genomen om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank en verweerder zich echter niet kan verenigen met de uitspraak. Deze opmerking heeft niet alleen de schijn van vooringenomenheid, maar duidt ook op een verkapt hoger beroep en niet op een omstandigheid dat verweerder opnieuw heeft beslist op bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Eiseres acht dit in strijd met de goede procesorde en het rechtszekerheidsbeginsel, om welke reden zij zich primair op het standpunt stelt dat het bestreden besluit reeds daarom geen stand kan houden.
Subsidiair voert eiseres aan dat verweerder referent ten onrechte tegenwerpt dat hij een relatie heeft (gehad) met [naam 2] en dat ten onrechte als zwaarwegende omstandigheid meeweegt bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Aanvullend hierop merkt eiseres op dat verweerder dusdanig lang over de procedure heeft gedaan, dat het eiseres niet aan te rekenen is dat referent inmiddels in zijn eigen levensonderhoud voorziet en zelfstandig woont. Ten aanzien van de contra-indicatie dat referent innerlijk tegenstrijdig zou hebben verklaard over de relatie met [naam 2] , voert eiseres, kort samengevat, aan dat referent iedere keer heeft verklaard dat er een soort plechtigheid/ceremonie bij de vader van [naam 2] heeft plaatsgevonden, in het bijzijn van getuigen, om ervoor te zorgen dat zij met elkaar konden omgaan zodat [naam 2] zonder schande voor haar familie bij referent thuis zou mogen komen. In deze verklaringen is referent consistent en is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheden. Dat verweerder dit heeft bestempeld als religieus huwelijk, maakt nog niet dat er daadwerkelijk sprake was van een huwelijk, dan wel van tegenstrijdige verklaringen. Van een contra-indicatie, zoals door verweerder gesteld, is dan ook geen sprake.
énvoorziet in eigen onderhoud en/of 2) het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind. Nog daargelaten of sprake is van zelfstandig wonen van referent – hij is thans, zoals hij ter zitting onbestreden heeft gesteld, woonachtig in een huis van Nidos met enkele andere jongen – heeft verweerder niet weersproken dat eiser niet in zijn eigen onderhoud voorziet. Eiser is schoolgaand en zit momenteel in het examenjaar van de HAVO. Nu sprake dient te zijn van beide omstandigheden, te weten, zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien, doet hetgeen onder het eerste gedachtestreepje is opgenomen als contra-indicatie zich niet voor. De omstandigheid dat referent belast zou zijn met de zorg voor een buitenechtelijk kind doet zich hier ook niet voor. Ook van de contra-indicatie uit het tweede gedachtestreepje is dus geen sprake. Andere omstandigheden om in het licht van dat beleid tot verbreking van de gezinsband te concluderen, heeft verweerder, op wie stelplicht en bewijslast van de verbreking rust, niet aangevoerd. Voor zover verweerder zich beroept op het bestaan van een relatie van referent met [naam 2] als onderbouwing van een verbreking van de gezinsband, is het bestreden besluit derhalve ook niet deugdelijk gemotiveerd.”
De Afdeling heeft in deze uitspraak ook geoordeeld dat verweerder niet kan worden gevolgd in het standpunt dat het zelfstandig wonen en werken berust op een eigen keuze van de vreemdelingen en dat dit blijk geeft van volwassen gedrag, nu verweerder daarmee een onjuiste maatstaf hanteert. Verweerder heeft in die zaak bij de Afdeling zelf toegelicht dat hij onderzoekt of het meerderjarige kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Dat de referent in die zaak zich staande heeft weten te houden nadat hij gedwongen het gezin heeft verlaten, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat hij zich ook zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven.