ECLI:NL:RBDHA:2020:1209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
NL20.449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring en rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Georgische vreemdeling, was opgelegd op 3 januari 2020. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd in het kader van een terugkeerprocedure en dat eiser eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, ondanks de argumenten van eiser dat er sprake was van een onrechtmatige dubbele bewaringsmaatregel. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de staat in dit geval zwaarder wegen dan de geschonden belangen van eiser, en dat er geen reden is om de maatregel onrechtmatig te achten. Eiser heeft wel recht op proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.050,-. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.449

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Voorhout-Mikhaylova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om nadere stukken in de procedure te brengen. Verweerder heeft deze stukken op 21 januari 2020 in de procedure gebracht. Eiser heeft hierop bij brief van 22 januari 2020 gereageerd. Verweerder heeft hierop bij brief van 27 januari 2020 gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 januari 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Georgische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert allereerst aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is omdat de vorige bewaringsmaatregel van 24 december 2019 pas op 6 januari 2020 is opgeheven. Nu op 3 januari 2020 de onderhavige maatregel is opgelegd, is in de periode 3 januari 2020 tot 6 januari 2020 sprake geweest van twee bewaringsgrondslagen, hetgeen juridisch onmogelijk is. De onderhavige maatregel kon pas 6 januari 2020 opgelegd worden. In het dossier ziet echter geen besluit van 6 januari 2020, zodat er op dit moment geen juiste grondslag bestaat voor de bewaringsmaatregel. Indien de rechtbank meent dat de onderhavige maatregel formeel wel klopt, dan kan hij pas eerst op 6 januari 2020, na de beëindiging van de eerste maatregel, zijn ingegaan. Dat is te laat, nu eiser al veel eerder aangaf asiel te willen aanvragen. De termijn van omzetting van de grondslag was toen al verlopen.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderhavige maatregel tijdig en op de juiste grondslag is opgelegd op 3 januari 2020. Op 2 januari 2020 heeft eiser aangegeven dat hij een nieuwe asielaanvraag wenst in te dienen. Op 3 januari 2020 heeft eiser de asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding van de nieuwe asielaanvraag is eiser op 3 januari 2020 door de Hulpofficier van Justitie in het kader van de oplegging van de maatregel gehoord, waarna de maatregel is opgelegd. Verweerder wijst op de maatregel van bewaring van 3 januari 2020 waaruit blijkt dat de maatregel op die dag om 15:45 is opgelegd. De maatregel is tijdig en rechtmatig opgelegd. Uit de M113 van 6 januari 2020 blijkt dat de vorige bewaringsmaatregel van 24 december 2019 op 3 januari 2020 is opgeheven. Verweerder stelt dat de administratieve handeling van de M113 op 6 januari 2020 niet maakt dat niet kan worden uitgegaan van de inhoud van de M113. Daarbij geldt ook dat uit de vorige stukken blijkt dat de maatregel van 24 december 2019 voorafgaand aan de onderhavige maatregel is opgeheven op 3 januari 2020.
3.2
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring die op 24 december 2019 aan eiser is opgelegd, voorafgaand aan de oplegging van de onderhavige maatregel van bewaring is opgeheven op 3 januari 2020. Deze opheffing is vervat in het formulier M113 en maakt deel uit van het dossier. In dit formulier maakt verweerder kenbaar dat de aan eiser op 24 december 2019 opgelegde maatregel van bewaring met ingang van 3 januari 2020 is opgeheven. Nu eiser op 3 januari 2020 niet op een andere grondslag dan op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring was gesteld, kan het niet anders zijn dan dat het formulier M113 de opheffing van die maatregel beoogt. Het betreft hier dus opvolgende maatregelen. Dit wordt ook bevestigd door het (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2020 waarin verbalisant [naam] heeft aangegeven dat hij op verzoek de maatregel van bewaring van eiser heeft omgezet nadat eiser kenbaar had gemaakt asiel te willen aanvragen in Nederland. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser nimmer op twee verschillende wettelijke grondslagen in bewaring heeft gezeten. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Verder voert eiser aan dat hij door verweerder nooit, ook niet door middel van een piketmelding, op de hoogte is gebracht van de onderhavige maatregel. Voor het eerst ter zitting van 6 januari 2020 in het beroep gericht tegen de maatregel van 24 december 2019, is de gemachtigde bekend geworden met het feit dat eiser een asielaanvraag had ingediend nadat hij al enige dagen op basis van een nieuwe maatregel gedetineerd was.
Verweerder stelt terecht dat de gemachtigde eiser op 24 december 2019 op het politiebureau in Zaandijk heeft gesproken nadat de piketmelding van de maatregel van 24 december 2019 was ontvangen. Tijdens dat gesprek is er echter nimmer over een asielaanvraag van twee weken later gesproken. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat eiser in overleg met zijn advocaat had aangegeven asiel te willen aanvragen. Mocht dat overigens al het geval zijn geweest, dan ontslaat dat verweerder niet van zijn plicht om de advocaat te verwittigen door middel van een piketmelding. Verweerder heeft gezien het voorgaande in strijd gehandeld met artikel 100 van de Vw en paragraaf A5/6.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:157, waarin is overwogen dat dit gebrek de inbewaringstelling eerst onrechtmatig maakt, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Er moet volgens de Afdeling blijken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder wil het zo zijn dat de inbewaringstelling van de vreemdeling in dit geval niet onrechtmatig is. Van zwaarwegende belangen is uit het dossier niet gebleken en zijn door verweerder ook niet gesteld, aldus eiser.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van eiser op de hoogte was van de onderhavige maatregel omdat hij hiertegen op 7 januari 2020 beroep heeft ingesteld. Hieruit blijkt expliciet dat het beroep is gericht tegen de maatregel van 3 januari 2020. Voor zover eiser stelt dat het recht op rechtsbijstand is geschonden, merkt verweerder op dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2020 blijkt dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de onderhavige maatregel bevraagd is over contact met zijn advocaat en dat eiser heeft aangegeven dat hij zijn advocaat heeft gesproken. Tevens heeft eiser in overleg met zijn advocaat zijn asielaanvraag ingediend. Om deze reden is er geen nieuwe piketmelding uitgedaan. Het recht op rechtsbijstand is dan ook niet geschonden. Mocht er wel ten onrechte geen piketmelding uitgedaan zijn, dan stelt verweerder dat dit gebrek de maatregel niet onrechtmatig maakt omdat niet in geschil is dat voor de bewaring voldoende gronden aanwezig zijn en dat de inbewaringstelling niet in strijd is met het recht. Verder is van belang dat eiser blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2020 heeft aangegeven dat hij reeds in contact stond met zijn advocaat. Tevens is van belang dat eiser de maatregel van bewaring van 24 december 2019 heeft laten toetsen bij de rechtbank en in onderhavige zaak vertegenwoordigd is door dezelfde gemachtigde (mr. Middelkoop werd ter zitting vertegenwoordigd door haar kantoorgenoot mr. Blaauw) en op de vierde dag na zijn inbewaringstelling beroep is ingesteld tegen de maatregel.
4.2
Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Vw wordt op verzoek van de vreemdeling
hem een raadsman toegevoegd, zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen.
In paragraaf A5/6.5 van de Vc is, voor zover hier van belang, bepaald dat de ambtenaar als
bedoeld in artikel 5.3 Voorschrift Vreemdelingen 2000 de vreemdeling tijdig in kennis stelt
van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Indien de vreemdeling
een advocaat bij het gehoor wenst, worden de piketcentrale of de voorkeursadvocaat bericht
over de voorgenomen inbewaringstelling. In geval van hernieuwde inbewaringstelling als
bedoeld in paragraaf A5/6.7 Vc kan dit bericht verzonden worden naar de advocaat die de
vreemdeling in de eerdere bewaringsprocedure al bijstond.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat er ten aanzien van de onderhavige maatregel geen (nieuwe) piketmelding is uitgegaan. Dit blijkt ook uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2020. Nu uit het dossier ook niet valt op te maken of verweerder conform paragraaf A5/6.5 van de Vc tijdig (voor de inbewaringstelling) de voorkeursadvocaat heeft bericht over de voorgenomen inbewaringstelling, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van schending van het bepaalde in artikel 100, eerste lid, van de Vw en paragraaf A5/6.5 va de Vc. In zoverre slaagt het betoog van eiser.
4.4
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het voorgaande maakt dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar bovengenoemde uitspraak van 20 januari 2020, maakt dit gebrek de inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Uit die uitspraak volgt dat die belangen gelegen kunnen zijn in bijvoorbeeld de aard van de maatregel, de tijdsduur dat de vreemdeling verstoken is gebleven van rechtsbijstand maar ook de zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van de staatsecretaris.
4.5
De rechtbank concludeert dat er in dit geval geen grond is voor het oordeel dat de met bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Voor dat oordeel is in de eerste plaats redengevend dat, zoals verweerder heeft gesteld en de gemachtigde van eiser niet heeft betwist, de gemachtigde van eiser op 6 januari 2020 op de hoogte is geraakt van de oplegging van onderhavige maatregel van bewaring van 3 januari 2020, waartegen zij op 7 januari 2020 beroep heeft ingesteld. Dat betekent dat de termijn waarop eiser door het ontbreken van een piketmelding verstoken is geweest van rechtsbijstand aanzienlijk korter is geweest dan in de zaak waarover de Afdeling zich in de uitspraak van 20 januari 2020 heeft uitgelaten. In die zaak was dat 27 dagen. Voor voormeld oordeel is voorts redengevend dat eiser het bestaan van de zware en de lichte gronden waarop de onderhavige maatregel berust alsmede de motivering daarop (waaronder de verwijzing naar de motivering van de voorliggende maatregel van 24 december 2019) niet heeft betwist. Uit die gronden volgt dat eiser zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken nadat tegen hem op 15 juli 2019 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Eiser heeft toen ook niet voldaan aan de verplichting die hem in het kader van zijn vertrekplicht is opgelegd om zich op 22 juli 2019 te melden bij de vreemdelingrechtelijke autoriteiten. Verder staat vast dat eiser bij asielbeschikking van 5 december 2019 een inreisverbod van twee jaar is opgelegd, dat hij te kennen heeft gegeven dat hij niet naar Georgië wil terugkeren en strafrechtelijke antecedenten heeft. Verweerder heeft zich tevens voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat aangenomen kan worden dat eiser de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die is afgewezen omdat hij zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het asielproces en daaraan geen medewerking heeft verleend en heeft nu, nadat hij al ruim een week in detentie heeft verbleven, wederom een asielaanvraag ingediend.
De voornoemde omstandigheden in samenhang bezien maken dat er een aanzienlijk risico bestaat dat eiser zich (wederom) aan het toezicht zal onttrekken. Gelet hierop en de relatief korte duur dat eiser van rechtsbijstand verstoken is geweest na de oplegging van de onderhavige maatregel, oordeelt de rechtbank dat de met (voortduring van de) bewaring gediende belangen zodanig zwaar zijn dat deze in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. De rechtbank ziet, gelet op het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek, aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.