4.3De beoordeling van de tenlastelegging
Op zondag 29 september 2019 rond 13.50 uur is een politie-eenheid naar het [adres] te Den Haag gegaan, naar aanleiding van een melding dat er sprake zou zijn van een reanimatie. Voor de voordeur van het desbetreffende perceel stond een geëmotioneerde jongen, die de oudste zoon van het slachtoffer bleek te zijn. In de slaapkamer zagen de agenten dat het slachtoffer levenloos op haar rug op het bed lag. De agenten kregen de indruk dat het slachtoffer was overleden. Omdat het lichaam nog warmte afgaf, is besloten reanimatie te starten. Tijdens die reanimatie zagen de agenten dat het rechteroog van het slachtoffer opgezwollen en blauw was en dat het slachtoffer striemen in haar nek had. Na de komst van ambulancebroeders is de reanimatie gestaakt.
Verklaringen van de oudste zoon
De oudste zoon van het slachtoffer heeft (samengevat en onder meer) het volgende verklaard. In de avond van zaterdag 28 september 2019 heeft hij gewerkt. Hij is die nacht rond 01.00 uur thuisgekomen en is meteen gaan slapen. De volgende ochtend hoorde hij rond 09.00 uur een deur dichtslaan. Hij dacht dat dit zijn vader was die het huis verliet. Om 11.00 uur is hij opgestaan en hij heeft rond 12.00 uur het huis verlaten. Voordat hij wegging zag hij door een kier van de slaapkamerdeur zijn moeder op haar gebruikelijke plaats in bed liggen, met een slaapdeken over haar heen. Hij dacht dat zij nog sliep. Aan het begin van de middag is hij gebeld door zijn tante die zei dat zijn vader en zijn moeder de telefoon niet opnamen. Daarom is hij terug naar huis gegaan. Hij trof zijn moeder nog steeds in bed aan. Ze reageerde niet toen hij haar aansprak. Hij heeft toen de deken van haar afgehaald maar ze bewoog niet. Hij zag allemaal blauwe plekken in haar hals en op haar gezicht en bloedvlekken op het bed. Daarna is de politie gebeld.
Onderzoek van het lichaam van het slachtoffer
Op het lichaam van het slachtoffer is sectie verricht. In het daarvan opgemaakte rapportis (samengevat en onder meer) het volgende vermeld:
Er waren uitwendige huidbeschadigingen aan de kin en de hals en twee deels evenwijdig verlopende lijnvormige impressies (indrukkingen). Inwendig was er een breuk van de rechter grote hoorn van het tongbeen.
Verondersteld mag worden dat zowel de huidbeschadigingen als de breuk van het tongbeen bij leven zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of samendrukkend geweld op de hals. Daarmee wordt bedoeld manuele verwurging, strangulatie of een combinatie daarvan. Dat kan aanleiding hebben gegeven tot zuurstofgebrek in de hersenen of prikkeling van zenuwknopen met hartritmestoornissen wat de dood tot gevolg kan hebben.
De conclusieis dat het overlijden kan worden verklaard door samendrukkend en/of stomp botsend geweld op de hals. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
Verder vermeldt het sectierapport dat sprake was van een aantal andere huidbeschadigingen, waaronder aan het boven- en onderooglid van het rechteroog met paarsgroene huidverkleuring en zwelling. Dit letsel is bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals vallen, slaan, zich stoten en tegen structuren aandrukken.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de hals van het slachtoffer heeft dichtgeknepen en dat zij als gevolg daarvan op een gegeven moment geen tekenen van leven meer vertoonde.
Tussenconclusie omtrent het bewijs
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Dat betekent dat de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag in elk geval wettig en overtuigend is bewezen.
In het vervolg van dit vonnis wordt ingegaan op de vraag of (ook) is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, en zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan moord op het slachtoffer, zoals impliciet primair is tenlastegelegd.
Uitgangspunten omtrent voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De verklaringen van de verdachte en het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd over het gebeurde en wat daaraan vooraf is gegaan. Nadien is van de zijde van de verdediging een handgeschreven verklaring van de verdachte aan het dossier toegevoegd. Tenslotte heeft de verdachte ook op de terechtzitting een verklaring afgelegd. De verklaringen komen (samengevat en onder meer) neer op het volgende.
Nadat de verdachte in juli 2019 terugkeerde naar huis, ontstond er al snel ruzie tussen hem en het slachtoffer. Dat vond hij vreemd, want tijdens de detentie was zij er altijd voor hem geweest. De ruzie ging in eerste instantie over een huis in Turkije. Het slachtoffer schreeuwde tegen hem en gooide met kopjes. De situatie verbeterde enige tijd, maar nadat het slachtoffer in Turkije met vakantie was geweest, deed zij vreemd. Zij praatte niet met hem, deed heel afstandelijk en de verdachte kon niets goed doen. Zij schreeuwde waar de kinderen bij waren. Op vrijdag 27 september 2019, toen het slachtoffer van haar werk thuis kwam, reageerde zij negatief op normale vragen van de verdachte. Zij schreeuwde en het jongste kind werd wakker. Daarna schreeuwde ze dat het beter was dat ze zouden gaan scheiden. Zij zei dat de verdachte eerst maar eens werk moest gaan vinden. De verdachte zei toen tegen haar dat als zij echt weg wilde daar de deur was. Toen hij vroeg wat daarop haar antwoord was, zei het slachtoffer dat de verdachte morgen antwoord zou krijgen. Zij spraken af de volgende dag te praten waar de kinderen niet bij waren. De bedoeling was dat dat gesprek bij de zuster van de verdachte zou plaatsvinden als het slachtoffer van haar werk terugkwam. Bij dat gesprek zouden ook zijn zuster en haar man aanwezig zijn.
De volgende dag, zaterdag 28 september 2019, is de verdachte met zijn jongste zoon op pad geweest. Hij heeft de jongste zoon rond 18.00 uur bij zijn schoonzuster [naam] gebracht, zodat er gelegenheid was voor het gesprek met het slachtoffer. Hij is terug naar huis gegaan in afwachting van de thuiskomst van het slachtoffer. Zij kwam laat thuis. Toen de verdachte vroeg of ze nog kwam praten zei zij dat ze niet meer wilde praten. Ze zei ook: je gaat zelf maar weg, het huis krijg je niet en de kinderen zijn op papier ook van mij. De verdachte vroeg wat er aan de hand was en toen zei het slachtoffer: je moest ook maar geen ezel zijn, je bent een sukkel, ik heb al een tijdje een andere man dus ga nu weg. Zij duwde hem weg, waarop hij haar terugduwde. Het slachtoffer greep zijn rechterhand en beet in zijn vinger. Hij gaf haar daarom een vuistslag in haar gezicht. Het slachtoffer kwam met haar handen naar zijn keel toe, en toen greep hij haar ook bij de keel. Toen viel bij hem de controle weg en werd alles zwart voor zijn ogen. Het slachtoffer viel op de grond. De verdachte dacht eerst dat zij was flauwgevallen. Hij probeerde haar wakker te maken en weer lucht te geven maar dat lukte niet. Toen besefte hij dat ze dood was. Hij raakte in shock en nam het besluit om ook dood te gaan, waarna hij alle medicijnen nam die hij maar kon vinden. Hij tilde het slachtoffer op en legde haar in bed. Hij raakte bewusteloos en werd de volgende ochtend pas wakker. Toen stelde hij opnieuw vast dat het slachtoffer niet meer leefde. Hij deed de lakens over haar heen en is het huis uitgegaan. Hij heeft veel medicijnen geslikt en heeft in zijn polsen gesneden. Uiteindelijk is hij in het ziekenhuis terechtgekomen.
De verdachte heeft ontkend dat bij hem ooit het plan of voornemen heeft bestaan om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdediging heeft betoogd dat uit wat de verdachte heeft verklaard, volgt dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat geen sprake kan zijn van voorbedachte raad.
Onderbouwing door de officier van justitie van zijn standpunt omtrent voorbedachte raad
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verdachte bij het doden van het slachtoffer heeft gehandeld ter uitvoering van een tevoren na kalm beraad opgevat plan onder meer verwezen naar diverse getuigenverklaringen. Zo hebben twee familieleden van de verdachte verklaard dat hij op een bruiloftsfeest, twee weken voor het gebeurde, aan één van hen heeft gevraagd of hij zou komen te overlijden als hij een bepaalde hoeveelheid oxycodon zou innemen. Bij die gelegenheid zou de verdachte ook hebben gezegd dat hij eerst het slachtoffer zou doodmaken en daarna zichzelf. Een andere getuige, de schoonzuster van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte zou hebben gezegd dat als het slachtoffer zou willen scheiden, zij dood zou gaan en hij, de verdachte, ook.
Vervolgens heeft de officier van justitie gewezen op getuigenverklaringen, waaruit kan volgen dat het slachtoffer in de weken voorafgaande aan het gebeurde vreesde door de verdachte van het leven te zullen worden beroofd. Een bij de rechter-commissaris gehoorde getuige verklaart dat zij het slachtoffer zes dagen voor haar dood nog heeft gesproken. Het slachtoffer heeft haar toen gezegd dat de problemen tussen haar en de verdachte steeds groter werden. De verdachte zou toen gezegd hebben: “Eerst maak ik jou dood en dan maak ik mezelf dood”. De zuster van deze getuige heeft verklaard dat zij het slachtoffer op 18 september 2019 telefonisch heeft gesproken. Het slachtoffer vertelde dat zij haar oudste zoon had gevraagd om op die dag, waarop het slachtoffer niet werkte, niet naar school te gaan omdat zij bang was dat de verdachte haar dood zou maken. Het slachtoffer vertelde dat zij ook haar jongste zoon op die dag heeft thuis gehouden. Dit had ze gedaan omdat ze dacht dat de verdachte haar niets zou aandoen als de kinderen thuis waren. De officier van justitie heeft er op gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat de jongste zoon van het slachtoffer op 18 en 19 september 2019 niet op school aanwezig was en dat hij voor die dagen ziek is gemeld.
Ook heeft de officier van justitie gewezen op een verklaring van de oudste zoon waarin hij heeft verklaard dat de verdachte de vrijdag voor het incident tegen hem heeft gezegd dat hij de bouwschoenen waar ze eerder over hadden gesproken, niet nodig zou hebben omdat hij die maandag (de rechtbank begrijpt de maandag na het incident) toch niet naar zijn nieuwe werk zou gaan.
Tenslotte heeft, wat de getuigenverklaringen betreft, de officier van justitie gewezen op de verklaring van een werknemer van het restaurant waar de verdachte werkte. Deze getuige heeft verklaard dat het slachtoffer al drie weken ongelukkig en heel verdrietig was. Ze vertelde dat zij van de verdachte wilde scheiden, weg van hem, maar dat zij bang was. Op 28 september 2019 zag zij er heel slecht uit. De verdachte zou tegen het slachtoffer gezegd hebben dat zij moest stoppen met werken en dat hij haar anders dood zou maken. Het slachtoffer zei dat ze die zaterdag de familie bij elkaar zou halen en dan tegen iedereen zou zeggen dat ze gingen scheiden. Die dag had ze het besluit genomen. De getuige had het slachtoffer vast gehouden en het enige wat het slachtoffer deed was huilen. Ze zei dat ze niet naar huis wilde gaan.
De officier van justitie hecht verder belang aan het vaststaande feit dat de verdachte de jongste zoon op de dag van het gebeurde om 18.00 uur bij zijn schoonzuster heeft gebracht en niet meer heeft opgehaald, zodat die zoon die nacht niet in de woning aanwezig was.
De rechtbank acht de door de officier van justitie ingeroepen verklaringen en omstandigheden, noch afzonderlijk noch in combinatie met elkaar, voldoende om te concluderen dat bij de verdachte voorbedachte raad op de levensberoving van het slachtoffer aanwezig is geweest. Tot dat oordeel is het volgende redengevend.
Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de getuigen, inhoudende dat de verdachte zou hebben gezegd dat hij eerst het slachtoffer zou doden en daarna zichzelf en evenmin aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van getuigen die inhouden dat het slachtoffer hen heeft verteld dat de verdachte zich tegenover het slachtoffer in gelijke zin heeft uitgelaten. Dat de verdachte die uitingen heeft gedaan brengt echter nog niet met zich dat er bij de verdachte op dat moment ook sprake was van een plan of bedoeling om het slachtoffer metterdaad van het leven te beroven en evenmin dat hij ter uitvoering van dat plan in de nacht van 28 op 29 september 2019 het slachtoffer heeft gedood.
Hetzelfde geldt voor de door de officier van justitie aangehaalde verklaringen waaruit valt af de leiden dat het slachtoffer voor haar leven vreesde. Dat zij bang was door verdachte te worden gedood is alleszins aannemelijk, niet alleen op grond van de door de officier van justitie aangehaalde getuigenverklaringen en gedragingen van het slachtoffer (zoals het thuishouden van haar jongste kind) maar ook op grond van de overige inhoud van het dossier. Zo is treffend de verklaring van de nicht van de verdachte, die boven het restaurant woont waar het slachtoffer werkte. Op haar laatste werkdag, 28 september 2019, kwam het slachtoffer bij deze getuige in haar woning, kort voordat zij ging werken. Ze had geen trek en toen de getuige vroeg wat er was, begon het slachtoffer te huilen. Zij vertelde dat zij en de verdachte ruzie hadden gehad en dat ze had gezegd dat hij hulp moest gaan zoeken. Ze zei dat ze bang was, omdat hij haar een paar dagen geleden bij de keel had gepakt. De getuige zei dat ze hem er uit moest gooien. Het slachtoffer vertelde dat zij tegen de verdachte had gezegd dat hij zijn spullen moest pakken en moest oprotten. Het slachtoffer zei: “ik ga vandaag niet naar huis”. De getuige zei dat het slachtoffer bij haar op de bank mocht slapen. Het slachtoffer zei dat zij wel in de auto ging slapen.
De omstandigheid dat het slachtoffer, ook zeer kort voor haar overlijden, kennelijk in doodsangst verkeerde is, hoe schrijnend ook, niet voldoende om tot het bestaan van een vooropgezet plan tot levensberoving aan de zijde van de verdachte te concluderen.
Tenslotte legt de omstandigheid dat de verdachte zijn jongste zoon op 28 september 2019 bij zijn schoonzuster heeft ondergebracht onvoldoende gewicht in de schaal. Uit verschillende getuigenverklaringen volgt dat er, zoals de verdachte ook heeft verklaard, plannen waren voor een gesprek die avond tussen de verdachte en het slachtoffer, al dan niet in het bijzijn van anderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte het kind elders heeft ondergebracht met een andere bedoeling dan om het voorgenomen gesprek buiten aanwezigheid van dat kind te laten plaatsvinden.
De slotsom is dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte bij de levensberoving van het slachtoffer heeft gehandeld met voorbedachte raad. Dat betekent dat de verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde moord zal worden vrijgesproken. Zoals reeds overwogen is de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.