ECLI:NL:RBDHA:2020:12031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inzage in politiegegevens gedeeltelijk afgewezen met instandlating van rechtsgevolgen

In deze zaak heeft eiser, een persoon die verzocht om inzage in zijn politiegegevens, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie dat zijn verzoek gedeeltelijk had afgewezen. Het verzoek tot inzage was gedaan op 28 februari 2019, waarbij eiser inzage vroeg in zijn politiegegevens vanaf 2015, inclusief bestuurlijke rapportages van de politie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van deze rapportages gerechtvaardigd was. Tijdens de zitting op 16 juli 2020, die via videoverbinding plaatsvond, hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

De rechtbank overwoog dat de korpschef zich op het standpunt had gesteld dat kennisneming van de bestuurlijke rapportages de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen schaden. Eiser betwistte dit en stelde dat hij recht had op inzage om te kunnen controleren of de informatie in de rapportages onrechtmatig of onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om inzage te weigeren, maar dat de belangenafweging in het bestreden besluit niet zorgvuldig was gemaakt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen ervan in stand, omdat de korpschef alsnog een belangenafweging had gemaakt tijdens de procedure.

De rechtbank concludeerde dat het belang van de korpschef om de informatie te onthouden zwaarder woog dan het belang van eiser op inzage. Eiser had weliswaar recht op inzage in zijn gegevens, maar dit recht kon worden beperkt in het belang van de opsporing en de bescherming van de rechten van derden. De rechtbank veroordeelde de korpschef in de proceskosten van eiser en droeg hem op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.M.D. Buruma),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.M.P. Dijkers).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot inzage in zijn politiegegevens gedeeltelijk afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuurlijke rapportages van 14 augustus 2017, 19 januari 2018, 26 juli 2018 en
6 december 2018 overgelegd. Bij uitspraak van 7 januari 2020 heeft de rechtbank beslist dat de beperking van de kennisneming van de bestuurlijke rapportages gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om kennis te nemen van de bestuurlijke rapportages.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 16 juli 2020.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 28 februari 2019 heeft eiser een verzoek gedaan tot inzage in zijn politiegegevens vanaf 2015. Daarbij is verzocht mede inzage te geven in de bestuurlijke rapportages die door de politie zijn opgesteld over eiser en die gedateerd zijn 14 augustus 2017, 19 januari 2018, 26 juli 2018 en 6 december 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eiser tot inzage in zijn politiegegevens gedeeltelijk toegewezen.
Op 29 mei 2019 en 12 juni 2019 heeft de gemachtigde, namens eiser, op het bureau van de politie inzage gehad in een aantal registraties die zijn vastgelegd in het door de politie gebruikte bedrijfsprocessensysteem, Basis Voorziening handhaving. Tijdens de inzage zijn eiser enkele gegevens gedeeltelijk of geheel onthouden op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, c en e, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).
Het verzoek tot inzage in de bestuurlijke rapportages is afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Wpg. Volgens verweerder schaadt kennisneming van de bestuurlijke rapportages de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen op wie de politiegegevens betrekking hebben zoals genoemd in deze bestuurlijke rapportages. Kennisneming leidt ertoe dat politiewerkzaamheden niet goed meer zouden kunnen worden uitgevoerd omdat de informatiepositie bekend wordt waardoor er geanticipeerd zou kunnen worden op het handelen van de politie.
3. Bij brief van 1 juli 2019 heeft eiser zich op grond van artikel 29, tweede lid, van de Wpg gewend tot de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met verweerder.
Bij brief van 31 juli 2019 heeft de AP de bemiddelingsprocedure beëindigd. Naar het oordeel van de AP heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom kennisneming van de bestuurlijke rapportages de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de bescherming van de in de rapportage genoemde personen schaadt. Tevens heeft verweerder naar het oordeel van de AP voldoende gemotiveerd waarom kennisneming van de rapportages ertoe leidt dat de politiewerkzaamheden niet meer goed kunnen worden uitgevoerd.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit van verweerder dat hij de bestuurlijke rapportages niet mag inzien. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg ten grondslag heeft gelegd als uitzonderingsgrond om eiser geen inzage te geven in de bestuurlijke rapportages. Sub b ziet immers op het vermijden van nadelige gevolgen voor het strafrechtelijk onderzoek, terwijl de bestuurlijke rapportages in het geval van eiser zijn opgesteld ter onderbouwing van een bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij is van belang dat de genoemde uitzonderingsgrond is gewijzigd na de implementatie van de Europese richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (EU) 2016/680.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat volledige onthouding van de bestuurlijke rapportages niet noodzakelijk is, ook al zijn ze mede gebaseerd op strafrechtelijk onderzoek en/of bevatten ze gegevens van derden. Daarbij is ten eerste van belang dat aan eiser in het kader van een andere procedure reeds een deel van de bijlagen bij de bestuurlijke rapportages is verstrekt. Ten tweede is eiser inzage gegeven in de politiemutaties. Aangenomen mag worden dat een bestuurlijke rapportage van de politie mede gebaseerd is op de aanwezige politiemutaties. Ten derde is een deel van de inhoud van de rapportages al aan eiser bekend gemaakt, omdat in de besluiten die gebaseerd zijn op de bestuurlijke rapportages verwezen wordt naar de inhoud daarvan. Gelet op vorenstaande is er onvoldoende noodzaak om inzage in de rapportages in het geheel te onthouden.
Ook is het besluit om inzage in de bestuurlijke rapportages te onthouden onevenredig. De rapportages spelen een belangrijke rol in belastende beschikkingen die tegen eiser worden genomen. Eiser heeft dan ook een groot belang om de rapportages in te zien, zodat hij kan vaststellen of informatie onrechtmatig, onjuist of onvolledig is opgenomen. De slechts in algemene termen gegeven argumenten tot het onthouden van kennisneming wegen niet op tegen eisers recht op eerbiediging van zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Tot slot stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen inzage heeft gekregen in de bestuurlijke rapportages. Verweerder herhaalt de wettelijke gronden voor onthouding, maar heeft niet gespecificeerd hoe de afweging tussen de belangen is gemaakt en waarom volledige onthouding van inzage in de rapportages noodzakelijk is en waarom mutaties wel, maar bestuurlijke rapportages niet konden worden ingezien.
5. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij de uitspraak.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank heeft om een inhoudelijke beoordeling over de onthouding van kennisneming te kunnen geven kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde gegevens. Eiser heeft hiervoor toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
6.2
De rechtbank stelt vast dat het geschil thans alleen ziet op de vraag of verweerder eiser kennisneming van de bestuurlijke rapportages in hun geheel heeft kunnen onthouden.
6.3
Ter implementatie van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (hierna: de Richtlijn), is de Wpg met ingang van 1 januari 2019 gewijzigd.
6.4
Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg luidt thans:
Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.
Uitzonderingsgrond
6.5
De stelling van eiser dat artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg niet aan de onthouding van de bestuurlijke rapportages ten grondslag gelegd mocht worden, omdat de rapportages niet in het kader van een strafzaak tegen eiser zijn gebruikt en eiser niet strafrechtelijk is of wordt vervolgd, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de Memorie van Toelichting die ziet op de Wijziging van de Wpg [1] is, onder andere, het volgende opgenomen:
“dat de richtlijn van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid, als onderdeel van de opsporing en vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Dit ligt ook voor de hand omdat er een nauwe samenhang is tussen de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in zoverre, dat een inbreuk op de openbare orde tevens een strafbaar feit kan opleveren, of met het plegen van strafbare feiten gepaard kan gaan, maar ook doordat het plegen van strafbare feiten en de opsporing daarvan repercussies hebben op de handhaving van de openbare orde. Mede gelet op overweging 12 van de richtlijn ligt het in de rede dat ook het deel van de politietaak dat betrekking heeft op de handhaving van de openbare orde onder de reikwijdte van de richtlijn valt (p. 10).
(…)
De politie is belast met de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 3 Politiewet 2012. Dit betreft de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde valt uiteen in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, alsmede de taken ten dienste van de justitie, en de handhaving van de openbare orde. De handhaving van de openbare orde en de hulpverleningstaak zijn nauw gelieerd aan de opsporing van strafbare feiten. Deze taken blijven onder de reikwijdte van de Wpg vallen. Zoals eerder opgemerkt, laat de richtlijn hiervoor de ruimte (p.11).”
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich (in het verweerschrift en ter zitting) in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat inzage in de bestuurlijke rapportages
nadelige gevolgen in toekomstige gevallen zou kunnen hebben voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten. Door inzage in de rapportages zou immers de informatiepositie van de politie in het gedrang kunnen komen en zou eiser, of iemand anders aan wie de informatie wordt doorgegeven, kunnen anticiperen op het handelen van de politie. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de uitzonderingsgrond genoemd onder ‘b’ van artikel 27 van de Wpg verweerder de ruimte om inzage in persoonsgegevens te onthouden, ook al zijn de bestuurlijke rapportages in het kader van handhaving van de openbare orde opgemaakt en is eiser zelf niet strafrechtelijk vervolgd. Daartoe is van belang dat de politie als taak heeft de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde, welke uiteen valt in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de handhaving van de openbare orde. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de politietaak die betrekking heeft op de handhaving van de openbare orde ook onder de reikwijdte van de richtlijn en de Wpg valt. Daarbij is van belang dat de politie belast is met handhaving van de openbare orde, welke nauw gelieerd is aan de opsporing van strafbare feiten.
Verweerder heeft dan ook artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg ten grondslag kunnen leggen aan het onthouden van inzage in de bestuurlijke rapportages.
Belangenafweging
6.6
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 27 van de Wpg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 889, nr. 3) blijkt dat het recht op inzage en het recht op rectificatie geen absolute rechten zijn. Deze rechten kunnen worden beperkt vanwege zwaarder wegende belangen, zoals het belang van het opsporingsonderzoek of van de strafvervolging. Daarbij dient het belang van de betrokkene op inzage te worden afgewogen tegen het belang van de overheid om inzage of rectificatie te weigeren. Met de criteria van noodzakelijkheid en evenredigheid wordt dit tot uitdrukking gebracht.
6.7
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat verweerder in het bestreden besluit geen kenbare belangenafweging heeft gemaakt tussen het belang van eiser op inzage en het belang van verweerder om inzage te weigeren, terwijl dit op grond van de wetgeving ten tijde van het bestreden besluit wel was vereist. Het besluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is op dit punt gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en hierna bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het verweerschrift en ter zitting in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak. Als eiser wel kennis had genomen van de inhoud van de bestuurlijke rapportages, zou dat ertoe kunnen leiden dat eiser inzicht had gekregen in de onderzoeksstrategieën van de politie. Eiser had dan immers kunnen zien welke informatie verweerder had verzameld en hoe hij deze had geïnterpreteerd en gewogen. Hierdoor zou in toekomstige gevallen geanticipeerd kunnen worden op het handelen van de politie, hetgeen ten koste gaat van het goed functioneren van de politie en daarmee nadelige gevolgen kan hebben voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Daarnaast kan kennisneming van de bestuurlijke rapportages de bescherming van de rechten en vrijheden van derden schaden. Verder heeft verweerder zich ten aanzien van eisers standpunt dat er onvoldoende noodzaak is om inzage in de bestuurlijke rapportages in het geheel te onthouden, op het standpunt kunnen stellen dat indien eiser mogelijk zou beschikken over informatie die is opgenomen in de bestuurlijke rapportages, omdat die informatie aan hem verstrekt is in een andere procedure en/of zijn gemachtigde inzage heeft gekregen in een aantal registraties die mogelijk zijn opgenomen in de rapportages, hij door de onthouding van deze informatie in onderhavige procedure niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers kennis kunnen nemen van deze informatie.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het belang om inzage te weigeren in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser op inzage. Van een onevenredige maatregel is geen sprake.
Nu verweerder in het verweerschrift en ter zitting alsnog een belangenafweging heeft gemaakt zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
Strijd met het EVRM?
6.9
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van
30 januari 2013 ECLI:NL:RVS:2013:BY9912 en 10 april 2019 ECLI:NL:RVS:2019:1109), vloeit uit het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat onder meer is vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, voort dat degene over wie persoonsgegevens worden verwerkt door de politie, in de gelegenheid moet worden gesteld tot kennisneming van die gegevens. Dit brengt met zich dat een ieder in beginsel in de gelegenheid moet zijn om na te kunnen gaan of zijn gegevens worden verwerkt en, zo nodig, deze verwerking in rechte aan te vechten. Ingevolge artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens in dat Verdrag gewaarborgde rechten of vrijheden zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie. Uit artikel 8, tweede lid, van het EVRM vloeit voort dat deze rechten niet absoluut van aard zijn, maar kunnen worden beperkt, als dit in een democratische rechtsorde noodzakelijk is, in het belang van onder andere de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In artikel 27 van de Wpg wordt van deze beperkingsmogelijkheid gebruikgemaakt. Weliswaar betoogt eiser terecht dat toepassing van artikel 27 ertoe leidt dat hij niet geheel inzicht krijgt in welke politiegegevens over hem zijn verwerkt, maar daartoe biedt artikel 8, tweede lid, van het EVRM de grondslag.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen voor de mondelinge behandeling, met een waarde per punt van € 525,-, wegingsfactor 1).
9. De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.050;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Wet politiegegevens
Artikel 25. (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27. (uitzonderingen)
1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a. ter vermijding van belemmering van de gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
e. ter bescherming van de nationale veiligheid;
f. ingeval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en bevat de redenen voor de afwijzing.
3 Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste lid, wordt afgewezen als het verzoek de gegevens betreft, die worden verwerkt bij of krachtens artikel 12.
Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
RICHTLIJN (EU) 2016/680
Artikel 15
Beperkingen van het inzagerecht
1. De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen om het inzagerecht van de betrokkene geheel of gedeeltelijk te beperken, voor zover en zolang die volledige of gedeeltelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en legitieme belangen van de natuurlijke persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om:
a. a) belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;
b) nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen te voorkomen;
c) de openbare veiligheid te beschermen;
d) de nationale veiligheid te beschermen;
e) de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
2. De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen om te bepalen welke verwerkingscategorieën geheel of gedeeltelijk onder de vrijstellingen van lid 1 kunnen vallen.
3. In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen schrijven de lidstaten voor dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene zonder onnodige vertraging schriftelijk in kennis stelt van een eventuele weigering of beperking van de inzage en van de redenen voor die weigering of beperking. Die informatie kan achterwege worden gelaten wanneer de verstrekking daarvan een van de doeleinden van lid 1 zou ondermijnen. De lidstaten schrijven voor dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene inlicht over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende instantie of om een beroep in te stellen bij de rechter.
4. De lidstaten voorzien erin dat de verwerkingsverantwoordelijke de feitelijke of juridische redenen die aan het besluit ten grondslag liggen, documenteert. Die informatie wordt ter beschikking gesteld van de toezichthoudende autoriteiten.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 889, nr. 3. Wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.