9.7De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te beslissen op basis van de uitspraak van deze rechtbank van 29 mei 2020die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 19 augustus 2020is bevestigd. De ABRvS bevestigt de uitspraak van de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraak van 22 oktober 2014. In die zaak, evenals in een andere uitspraak van de ABRvS van diezelfde datum, hadden de ouders van het kind nooit een asielaanvraag gedaan en een asielprocedure doorlopen, maar was sprake van verblijfshistorie op basis van verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd. Die uitspraken hebben, kort gezegd, betrekking op de vraag of kinderen met een reguliere verblijfshistorie gebruik kunnen maken van de Overgangsregeling voor kinderen met een asielachtergrond. De rechtsvraag die in die uitspraken is beantwoord is dan ook een andere dan die in deze zaak aan de orde is. Die uitspraken hebben dan ook geen betrekking op de uitleg van de uitzondering op voorwaarde b van de Overgangsregeling die, zoals is overwogen, gelijkluidend is aan de uitzondering op voorwaarde b van de Afsluitingsregeling.
10. Dit betekent dat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd en het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden van eiser behoeven dus geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Over het verzoek met zaaknummer AWB 19/4335
11. Na deze uitspraak treedt de fase van bezwaar opnieuw in. Nu verweerder opnieuw een inhoudelijk standpunt in zal dienen te nemen, kan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet ontzegd worden. Aangezien het bezwaarschrift in dit geval geen schorsende werking heeft, hebben eisers een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank ziet aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting van eisers te verbieden totdat er vier weken zijn verstreken nadat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
Over de proceskosten van het beroep en het verzoek
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).