ECLI:NL:RBDHA:2020:11897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
NL20.15504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een statushouder uit Griekenland, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland niet meer van toepassing was. Eiser voerde aan dat hij geen internationale bescherming had gekregen in Griekenland en dat hij het risico liep te worden uitgezet naar Turkije. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat Griekenland zijn internationale verplichtingen nakomt en dat de situatie voor statushouders in Griekenland niet zodanig slecht is dat dit een schending van de mensenrechten zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

ProcesverloopBij besluit van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.15504, plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel
30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit Eurodac verkregen informatie is gebleken dat Griekenland op
2 april 2020 internationale bescherming heeft verleend aan eiser.
2. Eiser verzoekt om het onderzoek ter zitting aan te houden. Eisers echtgenote heeft
in Nederland ook een asielaanvraag ingediend en volgens eiser is deze aanvraag aangemerkt als kansrijk. Als aan zijn echtgenote een vergunning wordt verleend, dan zal eiser een aanvraag indienen voor een afgeleide asielvergunning. Volgens eiser is het daarom efficiënter dat de behandeling van de onderhavige zaak wordt aangehouden.
2.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden.
De uitkomst van deze procedure heeft geen invloed op eventuele aanvraag voor een afgeleide asielvergunning.
3. Eiser voert aan dat aan hem geen internationale bescherming door Griekenland is
verleend en hij geen status in Griekenland heeft. Op het moment van gestelde statusverlening verbleef eiser niet meer in Griekenland. Ook heeft eiser nooit een procedure voor vergunningverlening doorlopen. Uit het Eurodac-resultaat volgt niet eenduidig wanneer eiser de asielaanvraag heeft ingediend, wanneer aan hem een status zou zijn verleend en tot wanneer deze zou zijn verleend. Verweerder heeft niet voldaan aan de vergewisplicht, zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is overwogen in de uitspraken van 1 september 2016 [1] en 31 januari 2019 [2] , door hier niet meer onderzoek naar te doen.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat
uit mag worden gegaan van de uit Eurodac verkregen informatie. Zoals in de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraken overwogen mag verweerder in beginsel afgaan op het Eurodac-resultaat zonder nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke situatie van de vreemdeling in, in dit geval, Griekenland. Door de omstandigheden van het geval kan verweerder echter wel een vergewisplicht hebben, bijvoorbeeld door tijdsverloop sinds de raadpleging van Eurodac. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de informatie uit Eurodac geen onduidelijkheden bevat. De enkele stelling van eiser dat hij in Griekenland de asielprocedure niet heeft doorlopen is onvoldoende om aannemelijk te maken dat niet van de informatie in Eurodac uit kan worden gegaan. De beroepsgrond slaag niet.
4. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Griekenland het risico loopt dat hij wordt
uitgezet naar Turkije. Ter onderbouwing van deze stelling wijst eiser op berichtgeving over asielzoekers die, zonder procedure, door Griekenland naar Turkije worden uitgezet, de zogenaamde ‘push backs’. Eiser is zelf in het verleden ook op illegale wijze door Griekenland naar Turkije teruggestuurd.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat door verweerder terecht is overwogen dat niet valt
in te zien dat eiser door Griekenland zal worden teruggestuurd naar Turkije. Door Griekeland is aan eiser internationale bescherming verleend. Hieruit blijkt dat de Griekse autoriteiten de intentie hebben om eiser te beschermen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat hij in Griekenland terecht zal komen in een situatie strijdig met
artikel 4 van het EU Handvest. Dit volgt volgens eiser uit het AIDA-rapport (Country Report: Greece 2019 Update) van 23 juni 2020. De situatie van statushouders is in 2019 verslechterd door de invoering van het International Protection Act (IPA). Na statusverlening hebben statushouders geen recht meer op opvang. Dit heeft dakloosheid en armoede tot gevolg. Statushouders hebben door capaciteitsgebrek en doordat er aan statushouders geen burgerservicenummers (AMKA’s) meer worden verstrekt geen toegang tot medische zorg. In theorie hebben statushouders onder dezelfde voorwaarden toegang tot werk, huisvesting, medische en sociale voorzieningen als Griekse staatsburgers. Echter in de praktijk is het moeilijk om hiertoe toegang te verkrijgen vanwege onder andere de taalbarrière en discriminatie. Hoge werkloosheidcijfers, discriminatie en zware concurrentie met Grieks-sprekende werkzoekenden, weerhouden statushouders ervan toe te treden tot de arbeidsmarkt.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vraag of verweerder er terecht van uit
gaat dat Griekenland zijn internationale verplichtingen nakomt meerdere malen bevestigend is beantwoordt door de Afdeling, meest recent in de uitspraak van 17 juni 2020 [3] . Door de Afdeling is ook overwogen dat het voor statushouders weliswaar moeilijker is om betaald werk te vinden, de toegang tot de gezondheidszorg moeizaam is en dat statushouders volledig op zichzelf zijn aangewezen om huisvesting te vinden, maar dat de situatie in Griekenland voor statushouders niet dusdanig slecht is dat er sprake is van extreme armoede of ontberingen van de eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan.
5.2.
Ter zitting heeft verweerder dit standpunt aangevuld met de motivering dat uit het
door eiser aangehaalde AIDA-rapport geen verslechtering van de situatie in Griekenland volgt. Uit het rapport volgt dat er problemen in Griekenland zijn, maar ook dat de Griekse autoriteiten niet onwelwillend zijn en naar oplossingen zoeken. Statushouders hebben na statusverlening geen recht meer op opvang, maar er is een sociaal stelsel waar zij beroep op kunnen doen. Statushouders hebben gratis toegang tot gezondheidszorg. Door de afschaffing van de AMKA’s is deze toegang bemoeilijkt, maar niet is gebleken dat statushouders geen toegang hebben gekregen tot de benodigde zorg. Bovendien zal hierover in de eerste plaats over moeten worden geklaagd bij de Griekse (hogere) autoriteiten.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de ter zitting gegeven motivering
zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet langer van in het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Griekenland. Deze nadere motivering is door verweerder pas in beroep gedaan, terwijl door eiser in de zienswijze al op de informatie uit het AIDA-rapport is gewezen. Hierdoor is het beroep gegrond en komt het besluit voor vernietiging in aanmerking wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de
Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid vanM.M. Neutgens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 oktober 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.