In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een statushouder uit Griekenland, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland niet meer van toepassing was. Eiser voerde aan dat hij geen internationale bescherming had gekregen in Griekenland en dat hij het risico liep te worden uitgezet naar Turkije. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat Griekenland zijn internationale verplichtingen nakomt en dat de situatie voor statushouders in Griekenland niet zodanig slecht is dat dit een schending van de mensenrechten zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.050,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 oktober 2020.