ECLI:NL:RBDHA:2020:11864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
NL20.15280; NL20.15281; NL20.15283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2020, zijn eisers, van Oekraïense nationaliteit, in beroep gegaan tegen de maatregel van bewaring die hen was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, en eisers stelden dat de staandehouding op onjuiste gronden had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 12 augustus 2020 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eisers recht hadden op schadevergoeding.

Eisers voerden aan dat de staandehouding onterecht was, omdat hun identiteit en verblijfsrechtelijke positie bekend waren ten tijde van de staandehouding. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een kennelijke schrijffout in het proces-verbaal, maar dat dit niet had geleid tot schade voor eisers. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eisers niet slaagde, omdat de feitelijke gronden voor de bewaring niet werden betwist en er een significant risico op onttrekking aan de uitzetting bestond.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier, en werd openbaar gemaakt op 19 augustus 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.15280, NL20.15281 en NL20.15283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] . [eiser] en [eiseres 2], eisers V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 augustus 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 augustus 2020 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers stellen van Oekraïense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1973] respectievelijk [1993] en [2007] .
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eisers hebben aangevoerd dat de staandehouding op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. Eisers hebben zich in januari weer gemeld bij de opvang en hun identiteit en verblijfsrechtelijke positie was ten tijde van de staandehouding bekend. Ook zijn zij op onjuiste grondslag overgebracht naar een plaats van verhoor. Volgens eisers moet dit tot gevolg hebben dat de maatregelen onrechtmatig zijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de staandehouding op de juiste grond is gebeurd (artikel 50a van de Vw), maar dat de verbalisant per abuis een kruisje op de verkeerde plaats heeft gezet.
4. De rechtbank stelt vast dat op het proces-verbaal staandehouding, overbrenging en ophouding van 10 augustus 2020 is aangekruist dat eisers zijn staandegehouden op grond van artikel 50 van de Vw. Uit het vervolg van het proces-verbaal en uit de rest van het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk dat het hier gaat om een staandehouding, overbrenging en ophouding van Dublinclaimantenop grond van artikel 50a van de Vw. Op grond hiervan houdt de rechtbank het ervoor dat hier sprake is van een kennelijk verschrijving, waardoor eisers niet in hun belangen zijn geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eisers hebben voorts aangevoerd dat uit de gronden van de maatregelen op zich niet voortvloeit dat er een significant risico bestaat op onttrekking aan de uitzetting.
6. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; 3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke juistheid van de gronden niet worden bestreden. Voorts blijkt uit de stukken dat eisers eerder, op 11 juli 2019, zouden worden overgedragen aan Duitsland. Deze overdracht is niet doorgegaan omdat eisers daarvóór met onbekende bestemming waren vertrokken. Ook in het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling, hebben eisers te kennen gegeven niet aan hun overdracht mee te willen werken. Gelet op het gedrag van eisers en de eerdere geannuleerde overdracht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet het risico hoeven nemen dat eisers niet beschikbaar zouden zijn op het moment dat de overdracht daadwerkelijk zou plaatsvinden. Hierbij is ook van belang dat de uiterste overdrachtsdatum op heel korte termijn zou
verstrijken, namelijk op 12 augustus 2020. Dat zij op het moment van de staandehouding in een AZC verbleven, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.