ECLI:NL:RBDHA:2020:11842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
09-842314-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens grooming en voorbereiding van ontucht met een fictief minderjarig meisje

Op 23 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van grooming en voorbereiding van ontucht met een fictief vijftienjarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon op 1 maart 2020 en eindigde op 7 mei 2020, waarbij de verdachte via communicatiediensten zoals Skype en WhatsApp contact had gezocht met een persoon die zich voordeed als een minderjarige. De verdachte had seksuele berichten gestuurd en een ontmoeting voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen te verrichten.

Tijdens de rechtszittingen op 17 augustus en 9 november 2020 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder zijn bekennende verklaring en proces-verbaal van aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, ondanks dat de verdediging geen standpunt innam over het bewijs. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de psychologische rapportages mee, waaruit bleek dat de verdachte leed aan verschillende stoornissen en een hoog recidiverisico had.

De rechtbank concludeerde dat de algemene veiligheid van personen eiste dat de verdachte ter beschikking werd gesteld met verpleging van overheidswege, gezien zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en het gebrek aan behandelbereidheid. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, omdat een voorwaardelijke straf niet passend werd geacht in het licht van de ernst van de feiten en het risico op herhaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842314-20
Datum uitspraak: 23 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting […] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 augustus 2020 (pro forma) en
9 november 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van Diemen, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.F. van Es, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 mei 2020 te Alkmaar en/of Warmond, althans in Nederland, door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten door middel van een of meer telefoons en/of computers en/of tablets met gebruikmaking van Skype en/of Facebook(messenger) en/of WhatsApp een persoon " [naam] " (15 jaar), een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt of iemand die zich, al dan niet met een technisch hulpmiddel, waaronder een virtuele creatie van een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, voordoet als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het
oogmerk ontuchtige handelingen, met die " [naam] " te plegen en/of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die " [naam] " is betrokken te vervaardigen, terwijl verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door:
- een of meermalen via Skype en/of Facebook(messenger) en/of WhatsApp contact te hebben met die " [naam] " en/of
- een of meermalen via Skype en/of Facebook(messenger) en/of WhatsApp seksueel getinte en/of seksuele berichten naar die " [naam] " te sturen en/of
- ( vervolgens) via Skype en/of Facebook(messenger) en/of WhatsApp een afspraak met die " [naam] " te maken om elkaar op een bepaalde datum op/rond een bepaalde tijd op een bepaalde locatie te ontmoeten om (uiteindelijk) (bij elkaar) seksuele handelingen te verrichten;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 mei 2020 te Alkmaar en/of Warmond, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van ontucht, buiten echt, met een (al dan niet fictief) persoon genaamd " [naam] ", die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet van 16 jaren heeft bereikt, waarbij de ontucht bestaat of mede bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die " [naam] ", strafbaar gesteld in artikel 245 van het wetboek van strafrecht, opzettelijk, een lingeriesetje en/of een dildo en/of een condoom en/of massageolie bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent het bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen [1] :
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
9 november 2020;
2. het proces-verbaal van aangifte, nr. 1, opgemaakt op 7 mei 2020, inclusief bijlagen (p. 45-160);
3. het proces-verbaal van bevindingen, nr. 5, opgemaakt op 7 mei 2020 (p. 165).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van
31maart 2020 tot en met 7 mei 2020 in Nederland, met gebruikmaking van een communicatiedienst, te weten door middel van een of meer telefoons en/of computers en/of tablets met gebruikmaking van Skype en WhatsApp
aaneen persoon " [naam] " (15 jaar), iemand die zich, al dan niet met een technisch hulpmiddel, voordoet als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die " [naam] " te plegen en een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die " [naam] " is betrokken te vervaardigen, terwijl verdachte enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, door:
- meermalen via Skype en WhatsApp contact te hebben met die " [naam] " en
- meermalen via Skype en WhatsApp seksueel getinte en seksuele berichten naar die " [naam] " te sturen en
- vervolgens via Skype en WhatsApp een afspraak met die " [naam] " te maken om elkaar op een bepaalde datum op/rond een bepaalde tijd op een bepaalde locatie te ontmoeten om uiteindelijk bij elkaar seksuele handelingen te verrichten;
2.
hij op tijdstippen in de periode van
31maart 2020 tot en met 7 mei 2020 te Alkmaar en Warmond, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van ontucht, buiten echt, met een fictief persoon genaamd " [naam] ", die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet van 16 jaren heeft bereikt, waarbij de ontucht bestaat of mede bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die " [naam] ", strafbaar gesteld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk, een lingeriesetje en een dildo en een condoom en massageolie bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet in verhouding staat tot de aard en de ernst van de feiten. In plaats daarvan zou een gevangenisstraf moeten worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk deel met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in de Pro Justitia-rapportages. De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - “grooming” van [naam] en voorbereiding van ontucht met haar. De verdachte verkeerde onder de indruk dat [naam] een meisje van vijftien jaar oud was. In werkelijkheid hebben mensen van een televisieprogramma onder de fictieve [naam] een account aangemaakt waarbij zij zich voordeden als een meisje van vijftien jaar oud.
Het betreft hier de communicatiefase voorafgaand aan daadwerkelijk seksueel contact met minderjarigen en/of het vervaardigen van een afbeelding daarvan. Dit handelen is strafbaar gesteld vanwege de noodzaak om minderjarigen effectief te beschermen tegen seksueel misbruik. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de verruiming van de strafbaarstelling van grooming tot doel heeft om minderjarigen te beschermen tegen “gedrag dat kan worden gebruikt om kinderen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel gedrag of gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert” (
Kamerstukken II 2015/16, 34372, 3, p. 71).
Door het groomen en de voorbereidingshandelingen heeft de verdachte tot uitdrukking gebracht dat hij zijn wens om seksuele handelingen te verrichten bij minderjarigen onder de zestien jaar wilde verwezenlijken. Daartoe heeft hij [naam] al zeer snel veelvuldig seksuele berichten gestuurd waarin hij herhaaldelijk heeft aangestuurd op een ontmoeting teneinde verregaande seksuele handelingen met haar te verrichten en om seksuele afbeeldingen van haar te maken. Uiteindelijk is de verdachte ook daadwerkelijk naar [naam] toe gereisd, waarbij hij onder meer een lingeriesetje voor haar had meegenomen alsook een dildo, massageolie en een condoom. Het geheugen van zijn tablet had hij uitgebreid, zodat hij voldoende ruimte had om filmpjes en foto’s te kunnen maken van [naam] . De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij enkel oog heeft gehad voor het bevredigen van zijn eigen lusten en op geen enkele manier heeft stilgestaan bij de schade die hij daarmee zou toebrengen aan [naam] . Dat [naam] een fictief persoon is, doet daaraan niet af, nu de verdachte immers uitging van een echt persoon. Het ogenschijnlijke gemak en raffinement waarmee de verdachte heeft gehandeld, doet bovendien ernstig vrezen voor herhaling met echte minderjarigen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 oktober 2020. Daaruit volgt dat hij voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde in 2018 tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Het voorwaardelijke strafdeel is in juni 2019 alsnog tenuitvoergelegd omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De verdachte heeft kennelijk geen lering getrokken uit deze eerdere veroordeling, want het heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages van 23 september 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. G.J.W. Pol, en van 28 september 2020, opgemaakt door psychiater dr. S.J. Roza.
In de rapporten concluderen de psycholoog en psychiater dat de verdachte onder andere lijdt aan een neurocognitieve stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een exhibitionistische stoornis met hyperseksualiteit. Er is sinds zijn adolescentie sprake van een zeer matig ontwikkeld empathisch vermogen, geen schuldbesef en de neiging om anderen mensen primair te zien als objecten voor zijn eigen behoeftebevrediging. De psycholoog voegt daar aan toe dat de verdachte vanwege zijn gebrekkige impulscontrole dan wel ontremming, zijn seksuele lustgevoelens niet voldoende heeft kunnen beheersen.
Dat hij zich richt op jonge meisjes is vooral ingegeven door verlangen en lust bij het zien van vroegpubertaire lichamen. De verdachte is ook bereid om over te gaan tot werkelijke seksuele handelingen, als de ander daar maar in mee wil gaan. Beide gedragsdeskundigen adviseren hem de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico dat de verdachte opnieuw een zedendelict zal plegen, wordt door beide gedragsdeskundigen hoog ingeschat. Zijn persoonlijkheidsstoornis is onbehandelbaar gebleken. In tegenstelling tot wat normaal het geval is, lijkt de leeftijd van de verdachte geen beschermende factor te zijn. Daarnaast heeft de verdachte geen sociaal steunsysteem, vereenzaamt hij en hij laat zich ook door reclasseringstoezicht niet weerhouden van het plegen van nieuwe risicovolle gedragingen. Al deze factoren versterken elkaar.
Van (behandel)interventies is geen preventieve effectiviteit meer te verwachten. Door zijn neurocognitieve stoornis is de verdachte beperkt leerbaar. Daarnaast is hij door zijn persoonlijkheidsstoornis en het daardoor bestaande gebrek aan zelfreflecterend en empathisch vermogen niet gemotiveerd voor behandeling. Voor het beperken van het recidivegevaar zijn extern toezicht en controle op zijn internetgebruik en bewegingsvrijheid aangewezen. Reclasseringstoezicht bleek in het verleden echter onvoldoende effectief. Een terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt beperkt haalbaar geacht vanwege het gebrek aan behandelbereidheid en gebrek aan bereidheid om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Mocht de tbs-maatregel opgelegd kunnen worden, dan zou deze enkel dienen ter bescherming van de maatschappij. Ook in het kader van een tbs-maatregel wil en kan de verdachte niet van behandeling profiteren. De psycholoog adviseert de verdachte een maximaal aangescherpt en maximaal durend toezicht door de reclassering op te leggen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgemaakt op 22 september 2020 door [medewerker reclassering] .
De reclassering concludeert dat er, gezien de verdenking in onderhavige zaak, sprake is van een delictpatroon op het gebied van zedendelicten. Ook is er sprake van een hardnekkig gedragspatroon. Eerder toezicht door de reclassering in het kader van een zedendelict is negatief beëindigd en de verdachte zat zijn gevangenisstraf uit. Het bleek niet mogelijk om toe te werken naar gedragsverandering, omdat er steeds moest worden ingezet op risicomanagement doordat er steeds gevaar was voor nieuw delictgedrag. Volgens de reclassering ontbreekt het de verdachte aan zelfinzicht. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden, is niet of nauwelijks aanspreekbaar op zijn delictgedrag en is van mening dat hij geen strafbare feiten pleegt met zijn gedrag. De reclassering noemt als risicofactoren zijn gebrek aan sociaal netwerk, niet te doorbreken gedragspatroon en het feit dat hij zich ook met de nodige controles nergens iets van aan lijkt te trekken. Het feit dat er geen problemen zijn op het gebied van praktische zaken is een beschermende factor.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf of maatregel zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft op dit moment geen mogelijkheden om de risico’s in te perken door middel van bijzondere voorwaarden.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies en adviezen van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gevangenisstraf en tbs-maatregel
De deskundigen die de Pro Justitia-rapportages hebben opgemaakt, schatten het recidiverisico in als hoog en concluderen daarnaast dat de verdachte zeer beperkt leerbaar is en dat hij niet gemotiveerd is voor behandeling. In het verleden is reclasseringstoezicht negatief beëindigd. Intensief reclasseringscontact en het inzetten van controlemiddelen hebben niet tot gedragsverandering geleid. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om het recidiverisico in te beperken door middel van bijzondere voorwaarden. De rechtbank is hierom van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden geen passende sanctie is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank ook van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. De verdachte is eerder voor soortgelijke ernstige feiten veroordeeld en heeft zich eerder niet aan de voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf gehouden, waarop zijn straf ten uitvoer is gelegd. Vervolgens heeft hij vrij snel daarna onderhavige feiten gepleegd, waarbij het risico op herhaling naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de persoon van de verdachte zoals dat uit de rapportages en het dossier naar voren komt, hoog te achten is. De rechtbank is van oordeel dat het opnieuw opleggen van alleen een gevangenisstraf aan de verdachte, de maatschappij onvoldoende zou beveiligen. De verdachte zal gedurende de terbeschikkingstelling worden verpleegd en zal pas resocialiseren wanneer hij daartoe de vereiste stappen heeft doorlopen waardoor de maatschappij wordt beschermd en de verdachte beter is voorbereid op zijn terugkeer in de maatschappij dan na alleen een kale gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten voorbereiding van met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (vgl.
ECLI:NL:HR:2020:1085). De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 2, 3, 7, 8 en 9 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat de overige voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2, 3, 7, 8 en 9 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
Teruggave
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en de maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 37a, 37b, 46, 57, 245 en 248e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met gebruikmaking van een communicatiedienst aan een persoon die zich, met een technisch hulpmiddel, voordoet als een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen met het oogmerk ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging te vervaardigen waarbij die persoon is betrokken, terwijl hij enige handeling onderneemt tot het verwezenlijken van die ontmoeting;
ten aanzien van feit 2:
voorbereiding van met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
tien maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 2, 3, 7, 8 en 9 genummerde voorwerpen, te weten:
  • één stuk [ondergoed] ;
  • één stuk [ondergoed] ;
  • één stuk massageapparaat (roze plastic penis);
  • één stuk [condoom] ;
  • één fles [babyolie] ;
gelast de teruggave aan de verdachte van de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020129482, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 253).