6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - “grooming” van [naam] en voorbereiding van ontucht met haar. De verdachte verkeerde onder de indruk dat [naam] een meisje van vijftien jaar oud was. In werkelijkheid hebben mensen van een televisieprogramma onder de fictieve [naam] een account aangemaakt waarbij zij zich voordeden als een meisje van vijftien jaar oud.
Het betreft hier de communicatiefase voorafgaand aan daadwerkelijk seksueel contact met minderjarigen en/of het vervaardigen van een afbeelding daarvan. Dit handelen is strafbaar gesteld vanwege de noodzaak om minderjarigen effectief te beschermen tegen seksueel misbruik. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de verruiming van de strafbaarstelling van grooming tot doel heeft om minderjarigen te beschermen tegen “gedrag dat kan worden gebruikt om kinderen aan te moedigen of te verleiden om deel te nemen aan seksueel gedrag of gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert” (
Kamerstukken II 2015/16, 34372, 3, p. 71).
Door het groomen en de voorbereidingshandelingen heeft de verdachte tot uitdrukking gebracht dat hij zijn wens om seksuele handelingen te verrichten bij minderjarigen onder de zestien jaar wilde verwezenlijken. Daartoe heeft hij [naam] al zeer snel veelvuldig seksuele berichten gestuurd waarin hij herhaaldelijk heeft aangestuurd op een ontmoeting teneinde verregaande seksuele handelingen met haar te verrichten en om seksuele afbeeldingen van haar te maken. Uiteindelijk is de verdachte ook daadwerkelijk naar [naam] toe gereisd, waarbij hij onder meer een lingeriesetje voor haar had meegenomen alsook een dildo, massageolie en een condoom. Het geheugen van zijn tablet had hij uitgebreid, zodat hij voldoende ruimte had om filmpjes en foto’s te kunnen maken van [naam] . De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij enkel oog heeft gehad voor het bevredigen van zijn eigen lusten en op geen enkele manier heeft stilgestaan bij de schade die hij daarmee zou toebrengen aan [naam] . Dat [naam] een fictief persoon is, doet daaraan niet af, nu de verdachte immers uitging van een echt persoon. Het ogenschijnlijke gemak en raffinement waarmee de verdachte heeft gehandeld, doet bovendien ernstig vrezen voor herhaling met echte minderjarigen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 oktober 2020. Daaruit volgt dat hij voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde in 2018 tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Het voorwaardelijke strafdeel is in juni 2019 alsnog tenuitvoergelegd omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De verdachte heeft kennelijk geen lering getrokken uit deze eerdere veroordeling, want het heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages van 23 september 2020, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. G.J.W. Pol, en van 28 september 2020, opgemaakt door psychiater dr. S.J. Roza.
In de rapporten concluderen de psycholoog en psychiater dat de verdachte onder andere lijdt aan een neurocognitieve stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een exhibitionistische stoornis met hyperseksualiteit. Er is sinds zijn adolescentie sprake van een zeer matig ontwikkeld empathisch vermogen, geen schuldbesef en de neiging om anderen mensen primair te zien als objecten voor zijn eigen behoeftebevrediging. De psycholoog voegt daar aan toe dat de verdachte vanwege zijn gebrekkige impulscontrole dan wel ontremming, zijn seksuele lustgevoelens niet voldoende heeft kunnen beheersen.
Dat hij zich richt op jonge meisjes is vooral ingegeven door verlangen en lust bij het zien van vroegpubertaire lichamen. De verdachte is ook bereid om over te gaan tot werkelijke seksuele handelingen, als de ander daar maar in mee wil gaan. Beide gedragsdeskundigen adviseren hem de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico dat de verdachte opnieuw een zedendelict zal plegen, wordt door beide gedragsdeskundigen hoog ingeschat. Zijn persoonlijkheidsstoornis is onbehandelbaar gebleken. In tegenstelling tot wat normaal het geval is, lijkt de leeftijd van de verdachte geen beschermende factor te zijn. Daarnaast heeft de verdachte geen sociaal steunsysteem, vereenzaamt hij en hij laat zich ook door reclasseringstoezicht niet weerhouden van het plegen van nieuwe risicovolle gedragingen. Al deze factoren versterken elkaar.
Van (behandel)interventies is geen preventieve effectiviteit meer te verwachten. Door zijn neurocognitieve stoornis is de verdachte beperkt leerbaar. Daarnaast is hij door zijn persoonlijkheidsstoornis en het daardoor bestaande gebrek aan zelfreflecterend en empathisch vermogen niet gemotiveerd voor behandeling. Voor het beperken van het recidivegevaar zijn extern toezicht en controle op zijn internetgebruik en bewegingsvrijheid aangewezen. Reclasseringstoezicht bleek in het verleden echter onvoldoende effectief. Een terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt beperkt haalbaar geacht vanwege het gebrek aan behandelbereidheid en gebrek aan bereidheid om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Mocht de tbs-maatregel opgelegd kunnen worden, dan zou deze enkel dienen ter bescherming van de maatschappij. Ook in het kader van een tbs-maatregel wil en kan de verdachte niet van behandeling profiteren. De psycholoog adviseert de verdachte een maximaal aangescherpt en maximaal durend toezicht door de reclassering op te leggen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgemaakt op 22 september 2020 door [medewerker reclassering] .
De reclassering concludeert dat er, gezien de verdenking in onderhavige zaak, sprake is van een delictpatroon op het gebied van zedendelicten. Ook is er sprake van een hardnekkig gedragspatroon. Eerder toezicht door de reclassering in het kader van een zedendelict is negatief beëindigd en de verdachte zat zijn gevangenisstraf uit. Het bleek niet mogelijk om toe te werken naar gedragsverandering, omdat er steeds moest worden ingezet op risicomanagement doordat er steeds gevaar was voor nieuw delictgedrag. Volgens de reclassering ontbreekt het de verdachte aan zelfinzicht. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden, is niet of nauwelijks aanspreekbaar op zijn delictgedrag en is van mening dat hij geen strafbare feiten pleegt met zijn gedrag. De reclassering noemt als risicofactoren zijn gebrek aan sociaal netwerk, niet te doorbreken gedragspatroon en het feit dat hij zich ook met de nodige controles nergens iets van aan lijkt te trekken. Het feit dat er geen problemen zijn op het gebied van praktische zaken is een beschermende factor.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf of maatregel zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering heeft op dit moment geen mogelijkheden om de risico’s in te perken door middel van bijzondere voorwaarden.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies en adviezen van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gevangenisstraf en tbs-maatregel
De deskundigen die de Pro Justitia-rapportages hebben opgemaakt, schatten het recidiverisico in als hoog en concluderen daarnaast dat de verdachte zeer beperkt leerbaar is en dat hij niet gemotiveerd is voor behandeling. In het verleden is reclasseringstoezicht negatief beëindigd. Intensief reclasseringscontact en het inzetten van controlemiddelen hebben niet tot gedragsverandering geleid. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om het recidiverisico in te beperken door middel van bijzondere voorwaarden. De rechtbank is hierom van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden geen passende sanctie is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank ook van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. De verdachte is eerder voor soortgelijke ernstige feiten veroordeeld en heeft zich eerder niet aan de voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf gehouden, waarop zijn straf ten uitvoer is gelegd. Vervolgens heeft hij vrij snel daarna onderhavige feiten gepleegd, waarbij het risico op herhaling naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de persoon van de verdachte zoals dat uit de rapportages en het dossier naar voren komt, hoog te achten is. De rechtbank is van oordeel dat het opnieuw opleggen van alleen een gevangenisstraf aan de verdachte, de maatschappij onvoldoende zou beveiligen. De verdachte zal gedurende de terbeschikkingstelling worden verpleegd en zal pas resocialiseren wanneer hij daartoe de vereiste stappen heeft doorlopen waardoor de maatschappij wordt beschermd en de verdachte beter is voorbereid op zijn terugkeer in de maatschappij dan na alleen een kale gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten voorbereiding van met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (vgl.ECLI:NL:HR:2020:1085). De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.