ECLI:NL:RBDHA:2020:11781
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van minderjarige vreemdeling
In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van eisers, de biologische ouders van een minderjarige vreemdeling, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvraag is afgewezen omdat de referent, de minderjarige, niet als alleenstaande vreemdeling kan worden aangemerkt volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank heeft op 4 november 2020 geoordeeld dat de verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelt dat de minderjarigheid van de referent niet meer in geschil is, maar dat de vraag of hij als alleenstaande vreemdeling moet worden aangemerkt, wel ter discussie staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent ten tijde van zijn asielaanvraag in de eerste lidstaat als alleenstaande minderjarige werd aangemerkt, maar dat er later omstandigheden zijn die in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet voldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de referent niet daadwerkelijk onder de hoede van zijn oom is gekomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.