ECLI:NL:RBDHA:2020:11772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
NL20.8417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht naar andere lidstaat en procesbelang in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K.J. Diender, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 7 april 2020, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen, omdat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 september 2020 aan de Belgische autoriteiten is overgedragen in het kader van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 30 oktober 2020 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om de belangen van de eiser te behartigen.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, ondanks zijn overdracht aan België. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij in België niet adequaat zou worden behandeld en dat hij kwetsbaar is vanwege psychische problemen, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de Belgische autoriteiten zijn aanvraag niet zouden behandelen of dat hij niet de nodige zorg zou ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de Belgische autoriteiten op 2 maart 2020 akkoord waren gegaan met het terugnameverzoek van Nederland, wat impliceert dat zijn asielverzoek in België in behandeling zou worden genomen.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8417

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
gemachtigde: mr. H.A. Koning,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. K.J. Diender.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de huidige beroepsprocedure. Uit de kennisgeving van overdracht van 26 augustus 2020 volgt dat eiser op 01 september 2020 om 11:00 uur zal worden overgedragen aan de autoriteiten van België in het kader van de Dublinverordening. Eiser noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen om het procesbelang en beroep nader toe te lichten.
Er is niet betwist dat eiser inmiddels aan België is overgedragen. De rechtbank is van oordeel dat eiser in dit geval wel een rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In artikel 29, derde lid van de Dublinverordening staat het volgende vermeld: “Indien een persoon ten onrechte is overgedragen of indien een overdrachtsbesluit in beroep of na bezwaar wordt vernietigd nadat de overdracht heeft plaatsgevonden, neemt de lidstaat die de overdracht heeft verricht, de betrokkene onmiddellijk terug”. Mocht het besluit in deze procedure onrechtmatig worden bevonden, dan kan dit gelet op het voorgaande dus (rechts)gevolgen hebben voor eiser. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop niet kan worden gezegd dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het besluit. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2474).
3. Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat hij in België van het kastje naar de muur is gestuurd. Op geen enkele wijze is hij geholpen door de Belgische autoriteiten en volledig aan zijn lot overgelaten. Eiser vreest dat België de diverse richtlijnen niet zal nakomen en hem dus zal blootstellen aan (indirect) refoulement en wijst in dat verband op een nota van Vluchtelingenwerk Vlaanderen. Verder stelt eiser dat hij vanwege zijn psychische problemen als kwetsbaar moet worden aangemerkt in de zin van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712). Ter onderbouwing heeft
eiser diverse stukken van de GGZ en een patiëntendossier overgelegd.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4.2
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting voldoende heeft gemotiveerd dat hetgeen eiser aanvoert onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat de toepassing van de asielprocedure en de detentie- en leefomstandigheden in België in de praktijk van dien aard zijn dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat België de internationale verplichtingen niet nakomt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat van eiser geen concrete informatie kan worden verlangd. Eiser heeft in beroep een nota van Vluchtelingenwerk Vlaanderen overgelegd maar onvoldoende concreet gemaakt waarom hetgeen hier in staat vermeld op hem van toepassing is. Zo heeft eiser onder meer niet verwezen naar relevante passages. Verweerder stelt zich daarnaast terecht op het standpunt dat eiser bij voorkomende problemen moet klagen bij de (hogere) Belgische autoriteiten of de daarvoor geëigende instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Belgische autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4
Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in België niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De enkele stelling dat dat zo is, zonder deze stelling te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, bijvoorbeeld over zijn asielprocedure in België is daarvoor onvoldoende. Eiser is op 6 februari 2020 door Nederland overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Op 7 februari 2020 heeft eiser zich wederom in Nederland aangemeld, voor de huidige (zesde) asielaanvraag. De rechtbank ziet hierin geen aanknopingspunten dat eiser in België van het kastje naar de muur zou zijn gestuurd, of dat de Belgische autoriteiten niet bereid zouden zijn de aanvraag van eiser in behandeling te nemen. Bovendien zijn de Belgische autoriteiten op 2 maart 2020 akkoord gegaan met het door Nederland verstuurde terugnameverzoek, zodat er vanuit mag worden gegaan dat België eisers asielverzoek in behandeling zal nemen.
4.5
Ten aanzien van de medische zorg en eisers psychische klachten en slaapproblemen heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de medische voorzieningen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook voor een Dublinclaimant beschikbaar zijn en vergelijkbaar zijn met de medische voorzieningen in Nederland. Eiser heeft niet onderbouwd dat de medische zorg die hij in Nederland krijgt (kreeg), in België niet voorhanden is.
4.6
Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat België de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Ham - Kolk, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.