ECLI:NL:RBDHA:2020:11742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van functie van militair ambtenaar wegens verstoorde arbeidsverhoudingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een sergeant-majoor LDV, tegen de ontheffing uit zijn functie als bedrijfsleider van het bedrijfsrestaurant op de Marinierskazerne op Aruba. Eiser was per 12 januari 1987 aangesteld als militair ambtenaar en werkte sinds 1 september 2016 in zijn functie. De commandant Zeestrijdkrachten had eiser ontheven van zijn functie op basis van een rapport van een commissie van onderzoek (CvO) die verstoorde arbeidsverhoudingen had vastgesteld. Eiser stelde dat de CvO met vooringenomenheid had gehandeld en dat zijn functioneren altijd goed was beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot de ontheffing had kunnen besluiten, omdat het belang van een stabiele eenheid zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de CvO haar onderzoek onzorgvuldig of bevooroordeeld had uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Damen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 (het primaire besluit) heeft de commandant Zeestrijdkrachten eiser ontheven van zijn functie als bedrijfsleider bedrijfsrestaurant Marinierskazerne op Aruba en bepaald dat eiser wordt gerepatrieerd naar Nederland, waar hem een andere functie zal worden toegewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is per 12 januari 1987 aangesteld als militair ambtenaar. Sinds 1 september 2016 werkte eiser, sergeant-majoor LDV, als bedrijfsleider bedrijfsrestaurant Marinierskazerne op Aruba. Bij het besluit tot toewijzing van de functie was als verwachte einddatum van de functie 1 september 2021 vermeld.
Op 13 maart 2018 heeft een medewerker van het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk werk (DC BMW) melding gemaakt bij de commandant van de Marinierskazerne Savaneta (MSKSAV) van het feit dat er binnen de dienstgroep Logistieke Dienst Verzorging (LDV) sprake was van ernstig verstoorde en waarschijnlijk onomkeerbare werkverhoudingen, met als direct gevolg dat op dat moment en op korte termijn verzuim van medewerkers werd verwacht. Er waren op dat moment bij het DC BMW diverse meldingen en klachten over eiser en de wijze waarop hij leidinggaf en communiceerde.
De commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied heeft op 19 maart 2018 een commissie van onderzoek (CvO) ingesteld. De CvO heeft onderzoek verricht. Zij heeft daartoe met verschillende mensen gesproken. Op 4 mei 2018 heeft de CvO haar resultaten van onderzoek gepresenteerd in het rapport ‘Verstoorde arbeidsverhoudingen LDV Savaneta’. In dit rapport heeft de CvO vastgesteld dat de verstoorde arbeidsverhoudingen met name hun oorzaak vonden binnen het optreden van het management, waarbij ook het hogere management signalen niet tijdig heeft opgevangen. De CvO heeft een aantal aanbevelingen gedaan, waaronder de aanbeveling om eiser uit zijn functie te ontheffen.
Het bestreden besluit
2. Uit de verklaringen die ten overstaan van de CvO zijn afgelegd, volgt volgens verweerder onherroepelijk dat eiser niet alleen het vertrouwen van zijn meerderen miste, maar ook het vertrouwen van zijn ondergeschikten. Niet valt in te zien hoe dat vertrouwen herwonnen kon worden.
Behalve het feit dat eiser tijdens de gesprekken aannames presenteerde, maakte hij stigmatiserende opmerkingen over vrouwen. Omdat eiser als leidinggevende een grote groep ondergeschikten aanstuurde in de dagelijkse werkzaamheden, is het ongepast en in strijd met de Gedragscode Defensie om dergelijke aannames en uitspraken te doen. Daarnaast dient een leidinggevende bereikbaar te zijn voor zijn personeel hetgeen eiser - ondanks hij beweert het wel te zijn - volgens de verschillende afgelegde verklaringen niet was. Ook dit gedrag kwam de onderlinge verhoudingen in de kleine LDV-gemeenschap op de MSKSAV niet ten goede.
De CvO heeft pas gedurende het onderzoek geconcludeerd dat eisers houding en gedrag mede aanleiding zijn geweest voor het ontstaan van de situatie op de MSKSAV. De CvO heeft haar werk professioneel, integer en onafhankelijk verricht. Er is geen reden om aan te nemen dat de CvO doelgericht een rapport heeft uitgebracht om enerzijds eiser in zijn belangen te schaden en anderzijds anderen te beschermen.
De CvO heeft het functioneren van de gehele lijn, van commandant tot matroos, belicht. Gezien het feit dat de gesprekken met de CvO voor betrokkenen niet vrijblijvend zijn geweest en sommige geïnterviewden het lastig vonden om belastend te verklaren over hun leidinggevenden, is er geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen. Alle geïnterviewden hebben, op één na, getekend voor een correcte weergave van het gesprek. Daarbij worden alle bevindingen van de CvO breed gedragen door de verklaringen.
De geïnterviewden is initieel toegezegd dat de verklaringen niet met anderen zouden worden gedeeld, om te voorkomen dat mensen zich geremd zouden voelen te verklaren. Bij de totstandkoming van het rapport van de CvO is dit dan ook niet gebeurd. Op het moment dat er rechtspositionele consequenties aan de bevindingen van de CvO werden verbonden, moest het inzichtelijk zijn op basis van welke verklaringen tot welke bevindingen is gekomen. Dat dit voor geïnterviewden op voorhand wellicht niet duidelijk was, leidt er niet tot dat eiser in zijn belangen is geschaad.
Hoewel de CvO heeft vastgesteld dat er meerdere factoren van invloed zijn geweest die hebben geleid tot de verstoorde arbeidsrelatie, bestaat de kern van de problematiek enerzijds uit de onvruchtbare samenwerking en dynamiek van eiser en zijn leidinggevende en anderzijds de wijze waarop zij beiden hun werkzaamheden hebben uitgevoerd en met elkaar hebben gecommuniceerd. Terecht wordt opgemerkt dat eerder ingrijpen door het hogere management wellicht tot een andere uitkomst had geleid ten aanzien van de verstoorde arbeidsrelaties, maar dat ontslaat individuen (inclusief eiser) geen moment van eigen verantwoordelijkheden. De bevindingen van de CvO zijn hier zeer helder over. Deze bevindingen worden door de onderliggende verklaringen gedragen. Er zijn geen aanwijzingen dat de CvO haar onderzoek bevooroordeeld of anderszins onzorgvuldig zou hebben uitgevoerd.
Een toezegging dat eiser tot aan zijn leeftijdsontslag op Aruba geplaatst kon blijven is nooit zonder voorbehoud. Er kunnen zich immers altijd omstandigheden voordoen die het rechtvaardigen om op een dergelijke toezegging terug te komen. Voordat tot ontheffing en repatriëring kan worden overgegaan, vindt een belangenafweging plaatst. Eisers belang was gelegen in het voortzetten van zijn werkzaamheden binnen de eenheid op Aruba aangezien hij graag na zijn leeftijdsontslag op Aruba wilde blijven. Het belang van Defensie is gelegen in een goed functionerende krijgsmacht waarbij sprake is van een veilige werkomgeving voor haar medewerkers. Voorts moet Defensie erop kunnen vertrouwen dat iedere medewerker er alles aan doet om voor een veilige werkomgeving te zorgen. Naar verweerders mening handelde eiser als bedrijfsleider op de MSKSAV niet zoals van een functionaris in een dergelijke positie kon worden verwacht. Hiermee heeft eiser het belang van de eenheid geschaad. Verweerder heeft, gelet op eisers houding en gedrag, ernstige bedenkingen over eisers functioneren. Verweerder kent zwaar gewicht toe aan een (sociaal) veilige werkomgeving voor al zijn personeelsleden op de MSKSAV, hetgeen mede door eisers toedoen (ernstig) in het geding is gekomen. Voorgaande brengt met zich mee dat het belang van Defensie en het belang van een stabiele eenheid zwaarder wegen dan eisers persoonlijke belangen. Gelet op de kleine gemeenschap van Defensiemedewerkers op Aruba en de beperkte hoeveelheid LDV-functies daar was het niet mogelijk om eiser op de MSKSAV een andere functie toe te wijzen.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat de CvO met vooringenomenheid het onderzoek heeft verricht teneinde hem uit zijn functie te ontheffen en te repatriëren naar Nederland. Eiser vindt het opmerkelijk dat hij onder andere voorwaarden is opgeroepen door de voorzitter van de CvO dan de overige medewerkers. Eiser acht het ontoelaatbaar dat de overige medewerkers is toegezegd dat de verslagen van de interviews zouden worden geanonimiseerd, terwijl dit niet is gebeurd. Bijna alle geïnterviewde medewerkers hoopten op een aanstelling voor onbepaalde tijd en dat zal invloed hebben gehad op wat zij hebben verklaard. Niet inzichtelijk is op welke wijze de CvO zich tegenover de geïnterviewde heeft geïntroduceerd en heeft opgesteld, op welke wijze de vragen zijn gesteld en op welke wijze het verslag is vastgesteld. Het is buitengewoon merkwaardig dat bijna alle medewerkers door één van de CvO-leden zijn geïnterviewd. [A] heeft niet het verslag van zijn interview willen ondertekenen.
Eisers functioneren is altijd goed beoordeeld. Als er al sprake zou zijn van een ernstig verstoorde werkverhouding, dan rijst de vraag in hoeverre de verstoring zich niet of in mindere mate zou hebben voorgedaan, indien er een adequate, sturende invloed zou zijn uitgeoefend door het management. Door het management is echter niets ondernomen.
Eiser vindt de waarschuwing van 27 mei 2019 niet in verhouding om hem van de functie te ontheffen en te repatriëren naar Nederland.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
Op grond van artikel 2:4, tweede lid, van de Awb waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van het Amar geschiedt functietoewijzing en ontheffing uit een functie door Onze Minister.
Het oordeel van de rechtbank
5. Bij het gebruik van de bevoegdheid tot ontheffing uit een functie moeten het zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 3:4 van de Awb vervatte voorschrift van belangenafweging in acht worden genomen. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3853.
6.1
Niet is gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat gespreksverslagen niet-geanonimiseerd zijn verstrekt aan eiser. Eiser heeft zijn grief dat betrokkenen niet naar waarheid hebben verklaard onvoldoende onderbouwd. Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk waarop de CvO haar conclusies heeft gebaseerd. In het rapport van de CvO staat dat er is gekozen om semigestructureerde interviews te houden met enkele vooropgestelde, maar algemeen gedefinieerde vragen. De vragen zijn bij het rapport gevoegd. De CvO heeft in totaal zeventien interviews gehouden. Dat geen geluidsopnames zijn gemaakt, betekent niet dat de CvO onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Een geïnterviewde heeft niet het verslag van zijn interview willen ondertekenen met als reden dat er een vies spelletje werd gespeeld en maar één werd aangewezen, terwijl het probleem bij meerderen lag en die een slachtofferrol speelden. Aan deze verklaring heeft de CvO, in het licht van de verklaringen van andere geïnterviewden niet het gewicht hoeven toekennen dat eiser daaraan toekent. Voorts geldt dat niet alleen eiser maar ook het ondergeschikt hoofd logistieke dienst uit zijn functie is ontheven. De CvO heeft zich naar het oordeel van de rechtbank mogen baseren op de gespreksverslagen. De CvO heeft niet onzuiver gehandeld door eiser ten overstaan van de gehele CvO (drie personen) te horen en de andere medewerkers door een van de leden. De positie van eiser verschilde immers van die van andere medewerkers.
Eiser heeft niet onderbouwd dat de leden van de CvO een persoonlijk belang hadden bij de ontheffing van eiser uit zijn functie. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat in strijd met artikel 2:4 van de Awb is gehandeld.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser in redelijkheid uit zijn functie kunnen ontheffen. Eisers stelling dat zijn beoordelingen altijd goed zijn geweest, heeft verweerder niet bestreden. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft vermeld, had eerder ingrijpen door het hogere management wellicht tot een andere uitkomst geleid. Maar dat neemt niet weg dat een oplossing moest worden gezocht voor de verstoorde arbeidsverhoudingen. In het rapport zijn meerdere oplossingsrichtingen voor de verstoorde arbeidsverhoudingen genoemd, zoals het afwachten van een personeelswisseling en het houden van additionele MTTL-sessies, maar aangegeven is waarom dit volgens de CvO geen uitkomst bood. Verweerder heeft onder deze omstandigheden zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang van Defensie en het belang van een stabiele eenheid dan aan het belang van eiser bij het voortzetten van zijn werkzaamheden op Aruba omdat hij daar graag na zijn leeftijdsontslag wilde blijven.
6.3
De waarschuwing van 27 mei 2019 is in deze procedure niet aan de orde. Voor zover eiser meent dat het ontheffen uit zijn functie een disciplinaire straf is, is dit niet juist. In het bestreden besluit staat niet dat sprake is van ernstig plichtsverzuim.
6.4
Voor zover eiser heeft beoogd dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, faalt dat argument. In het functietoewijzingsbesluit van 12 april 2016 staat als verwachte einddatum 1 september 2021. Het is derhalve geen harde toezegging geweest.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.