ECLI:NL:RBDHA:2020:11491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Colombiaanse vreemdeling, tegen een vrijheidsontnemende maatregel die op 9 oktober 2020 was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), waarbij verweerder had overwogen dat er een significant risico bestond dat eiser zou onderduiken. Na vaststelling dat de Dublinverordening niet op eiser van toepassing was, heeft verweerder op 23 oktober 2020 een besluit genomen om de maatregel voort te zetten zonder de aanwezigheid van een significant risico te beoordelen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verweerder stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat er geen nieuw besluit was genomen.
De rechtbank oordeelde dat er in dit geval geen sprake was van een nieuw besluit of wijziging van de juridische grondslag van de maatregel, maar enkel van de inhoudelijke vereisten voor het opleggen daarvan. De rechtbank onderzocht of eiser procesbelang had bij het beroep. Dit procesbelang kan alleen bestaan als de vreemdeling de eerdere oplegging van de maatregel nog niet ter beoordeling aan de rechtbank heeft voorgelegd, of indien hij de eerdere oplegging wel in beroep heeft voorgelegd, maar na wijziging van de vereisten deze wijziging ook door de rechtbank wil laten beoordelen. Aangezien eiser de eerdere oplegging al had aangevochten en geen nieuwe gronden had aangevoerd, concludeerde de rechtbank dat eiser geen procesbelang had.
Het beroep werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank sprak wel een proceskostenveroordeling uit in het voordeel van eiser, omdat het voor hem niet voldoende duidelijk was dat zijn beroep niet-ontvankelijk was. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.050,-, te betalen door verweerder aan de rechtsbijstandverlener van eiser. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. van Keken en is openbaar gemaakt op 13 november 2020.