ECLI:NL:RBDHA:2020:11285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot registratie van een huwelijk in de basisregistratie personen (BRP) wegens vermoedelijk schijnhuwelijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2020, betreft het een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om het in Pakistan gesloten huwelijk met de heer [A] te registreren in de basisregistratie personen (BRP). Het college van burgemeester en wethouders van Hillegom had eerder, op 14 mei 2019, het verzoek afgewezen, en dit besluit werd in een later besluit van 31 oktober 2019 gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er een redelijk vermoeden bestaat van een schijnhuwelijk, onder andere vanwege het grote leeftijdsverschil van 50 jaar tussen eiseres en de heer [A]. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn oordeel heeft gebaseerd op meerdere factoren, waaronder processen-verbaal van bevindingen en de conclusies van de medewerker van de Nederlandse ambassade in Pakistan. Eiseres heeft aangevoerd dat het leeftijdsverschil niet als indicatie voor een schijnhuwelijk kan worden gezien, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen, omdat registratie van het huwelijk onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.G.M. van den Hoogen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. van der Meer).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om het in Pakistan gesloten huwelijk tussen haar en [A] (hierna: de heer [A] ) in de basisregistratie personen (hierna: BRP) te registreren, afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard onder aanpassing van de motivering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 4 november 2020. Daaraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Daarnaast hebben namens verweerder [B] en [C] deelgenomen.

Overwegingen

1. Op 24 maart 2018 is eiseres in Pakistan gehuwd met de heer [A] , geboren op [geboortedag] 1997. Eiseres heeft op 19 februari 2019 de huwelijksakte uit Pakistan ingeleverd met het verzoek deze te laten registreren in de BRP. Op 12 maart 2019 heeft verweerder de vreemdelingenpolitie van de Dienst Regionale Recherche Den Haag verzocht een onderzoek in te stellen naar de voorgenomen inschrijving van het huwelijk van eiseres. Daarbij is gebruik gemaakt vaneen indicatielijst risicoprofielen voor schijnrelaties van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken. Op 2 mei 2019 heeft de vreemdelingenpolitie met eiseres gesproken. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2019. Op 3 mei 2019 heeft de vreemdelingenpolitie gesproken met de maatschappelijk werker van eiseres. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 3 mei 2019. Bij het primaire besluit heeft verweerder de inschrijving van de huwelijksakte geweigerd. Op 8 augustus 2019 heeft een interview met De heer [A] plaatsgevonden op de Nederlandse ambassade in Pakistan. De bevindingen van het interview zijn vastgelegd in een vragenlijst met door de heer [A] gegeven antwoorden en in een e-mail gericht aan verweerder.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie Bezwaren en Klachten, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder bestaat het redelijke vermoeden dat sprake is van een schijnhuwelijk. Dit blijkt volgens verweerder onder meer uit het leeftijdsverschil van 50 jaar tussen eiseres en de heer [A] , de processen-verbaal van bevindingen van 3 mei 2019 en 8 mei 2019, de reacties van de kinderen van eiseres en de conclusie van de medewerker van de Nederlandse ambassade in Pakistan. Registratie van het huwelijk zou onverenigbaar zijn met de Nederlandse openbare orde, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft het volgende – samengevat weergegeven – aangevoerd. Ten onrechte ziet verweerder het leeftijdsverschil van 50 jaar als een indicatie van een schijnhuwelijk. Verweerder trekt suggestieve conclusies uit de processen-verbaal van 3 mei 2019 en 8 mei 2019 en uit de conclusie van de medewerkster van de Nederlandse ambassade. Het feit dat de Nederlandse ambassade stelt dat de heer [A] weinig weet van familieleden en vrienden van eiseres zegt op zichzelf niets. Eiseres heeft naar waarheid aangegeven dat haar kinderen moeite hebben met de heer [A] . Verweerder plaatst deze opmerkingen in een onjuist perspectief.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk het oogmerk bij het aangaan van dat huwelijk bepalend is. Het ligt op de weg van verweerder om voldoende aannemelijk te maken dat het oogmerk op het moment van het sluiten van het huwelijk niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan het huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB4705).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn oordeel dat sprake is van een schijnhuwelijk heeft gebaseerd op meerdere factoren, waaronder de processen-verbaal van bevindingen van 3 mei 2019 en 8 mei 2019, de conclusie van de medewerker van de ambassade en het grote leeftijdsverschil tussen eiseres en de heer [A] . Het standpunt van eiseres dat verweerder het leeftijdsverschil ten onrechte als een indicatie van een schijnhuwelijk heeft aangemerkt volgt de rechtbank niet, nu uit de indicatielijst risicoprofielen voor een schijnhuwelijk volgt dat een groot leeftijdsverschil een belangrijke indicatie voor een schijnhuwelijk is. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder aan de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwt, een redelijk vermoeden heeft kunnen ontlenen dat het huwelijk van eiseres en de heer [A] een schijnhuwelijk is. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. Nu het redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een schijnhuwelijk zou de registratie van het huwelijk onverenigbaar zijn met de Nederlandse openbare orde.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie persoonsgegevens (hierna: Wet brp) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wet brp, voor zover hier van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend over het huwelijk dat is gesloten tussen echtgenoten van wie er ten minste een vreemdeling is, dan nadat de echtgenoten een verklaring hebben afgelegd dat hun huwelijk niet is aangegaan met het oogmerk om verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp, voor zover thans van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:50, 1:53 en 1:71a van het Burgerlijk Wetboek is het sluiten van een schijnhuwelijk in strijd met de openbare orde. Van een schijnhuwelijk is sprake indien het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.