Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats 1] , Duitsland, eiser
[derde-partij]te [woonplaats 2] , vergunninghouder.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een watervergunning door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Eiser, een inwoner van Duitsland, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die op 27 juli 2018 was verleend voor het aanbrengen van een toename van verhard oppervlak in de Rietveldse Polder. Eiser stelt dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat deze zou leiden tot schade aan zijn perceel door zetting en afstromend hemelwater. Hij betoogt dat de vergunning niet had mogen worden verleend zonder een integrale belangenafweging, waarbij ook zijn privaatrechtelijke belangen in aanmerking genomen hadden moeten worden.
De rechtbank overweegt dat volgens de Waterwet een watervergunning kan worden geweigerd als deze niet verenigbaar is met de doelstellingen van de wet. De rechtbank stelt vast dat de door eiser aangevoerde privaatrechtelijke belemmeringen niet relevant zijn voor de beoordeling van de watervergunning. De rechtbank wijst erop dat de belangenafweging in dit geval beperkt is tot de doelstellingen van de Waterwet en dat de vergunning terecht is verleend. Eiser's argumenten over de constructie van het waterbassin en de schade aan zijn perceel worden door de rechtbank verworpen, omdat deze geen waterstaatkundige belangen zijn die in de besluitvorming betrokken moeten worden.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.