ECLI:NL:RBDHA:2020:11253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
NL20.15107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Eritrese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 4 augustus 2020 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Tijdens de zitting op 17 augustus 2020 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft overwogen dat de duur van de maatregel van bewaring, die op 18 augustus 2020 zou eindigen, niet onredelijk was en dat er geen aanwijzingen waren dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de overdrachtsprocedure. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden van de maatregel niet zijn bestreden en dat er geen onregelmatigheden zijn vastgesteld die de rechtmatigheid van de maatregel in gevaar zouden brengen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15107
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is (telefonisch) verschenen S.B. Aniania.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999] .
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht
aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel niet zijn bestreden.
4. Eiser heeft aangevoerd dat uit de stukken niet duidelijk blijkt of hij te lang in een politiecel heeft verbleven.
5. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij een brief met nadere informatie is vergeten in het dossier te uploaden en heeft dit ter zitting alsnog gedaan. In deze brief is vermeld dat eiser op 7 augustus 2020 is overgeplaatst naar het detentiecentrum te Rotterdam. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet te lang in een politiecel verbleven. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er onduidelijkheden in het voortraject zijn. Zo is niet duidelijk of eiser drie of vijf uur in vreemdelingenrechtelijke ophouding heeft gezeten en wat de titel was voor de vrijheidsontneming op 4 augustus 2020 tussen 17:00 en 18:00 uur.
7. Uit de stukken en de toelichting van verweerder ter zitting komt het volgende naar voren: eiser is op 4 augustus 2020 om 13:15 uur strafrechtelijk aangehouden. Tijdens dit strafrechtelijk traject is de vreemdelingendienst van de aanhouding op de hoogte gebracht. De vreemdelingendienst heeft eiser vervolgens tijdens zijn strafrechtelijke detentie om 15:00 te Utrecht een identiteitsgehoor afgenomen. Dat in het proces-verbaal van gehoor als plaats van gehoor “Houten” is vermeld, is bij proces-verbaal van bevindingen van
6 augustus 2020 gecorrigeerd in “Utrecht”. Om 17:00 uur is de strafrechtelijke detentie geëindigd en is eiser overgedragen aan de vreemdelingendienst en opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw. Eiser is vervolgens, na te zijn gehoord, om 19:45 uur in bewaring gesteld.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de hierboven beschreven gang van zaken geen aanwijzingen zijn te vinden voor het oordeel dat in de periode voorafgaande aan de inbewaringstelling zodanige onregelmatigheden hebben plaatsgevonden dat dit gevolgen zou moeten hebben voor de rechtmatigheid van de maatregel. Dat in de ondertekening van het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 4 augustus 2020 een onjuiste plaatsnaam is genoemd, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, nu dit later is gecorrigeerd en de gemachtigde van eiser heeft verklaard dat hij voorafgaande aan de inbewaringstelling door de vreemdelingendienst is gebeld, zodat hij op de hoogte was van het feit dat eiser zich in het politiebureau Utrecht (Paardenveld) bevond. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder de overdrachtsprocedure van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Eiser zit veel te lang vast. Bovendien heeft hij geen informatie of eiser bij terugkeer naar Zwitserland bijvoorbeeld twee weken in quarantaine wordt gezet, wat erop neer zou komen dat hij nog twee weken langer vastzit.
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat op 10 augustus 2020 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden en dat daarbij de overdracht is aangekondigd. Eiser wordt op 18 augustus 2020 overgedragen aan Zwitserland. Dit betekent dat de maatregel in dat geval 15 dagen heeft geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet zodanig lang dat moet worden geoordeeld dat verweerder in de overdrachtsprocedure van eiser onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Voor zover eiser in Zwitserland stelt te vrezen door quarantainemaatregelen feitelijk nog langer vast te zitten, overweegt de rechtbank dat de wijze van uitzetting en de omstandigheden waaronder eiser in Zwitserland kan komen te verkeren, hier niet ter toetsing voorligt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.