ECLI:NL:RBDHA:2020:1125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
C/09/588081 KG / ZA 20/122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een verdachte aan België en de rechtmatigheid daarvan

Op 10 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over de overlevering van een verdachte aan België. De zaak betreft een verzoek van de verdachte, hier aangeduid als [eiser], die momenteel verblijft in een detentiecentrum. De eiser heeft de overlevering betwist op basis van twee gronden: ten eerste, dat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld in België, en ten tweede, dat de detentieomstandigheden in België in strijd zouden zijn met het folteringsverbod van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank Amsterdam had eerder op 4 februari 2020 de overlevering van de eiser aan de Belgische autoriteiten toegestaan. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de rechtbank Amsterdam terecht heeft overwogen dat het hoger beroep van de eiser de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) niet belemmert. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de detentieomstandigheden in België zodanig ondermaats zijn dat dit een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de Staat zijn begroot op € 1.636,-. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/588081 / KG ZA 20/122
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 10 februari 2020
in de zaak van
[eiser], thans verblijvende te [locatie] (detentiecentrum),
eiser,
advocaat mr. D.M. Penn te Maastricht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. A. Vogelaar, griffier.
Tevens zijn aanwezig
-namens [eiser] : mr. Penn voornoemd als advocaat;
-namens de Staat: mr. [A] , officier van justitie en mr. Ten Broeke voornoemd als advocaat.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Bij uitspraak van 4 februari 2020 heeft de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam de overlevering van [eiser] aan de substituut Procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings te Brussel (België) toegestaan.
1.2.
[eiser] vordert in dit kort geding, kort weergegeven, de overlevering te verbieden zolang (i) hij in België niet onherroepelijk is veroordeeld en (ii) de Raad van Europa niet heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in België niet in strijd zijn met het folteringsverbod van artikel 3 EVRM.
1.3.
[eiser] heeft als eerste grondslag voor de vordering aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank Amsterdam een juridische misslag bevat, omdat overlevering op grond van artikel 1 sub a van de Overleveringswet (OLW) in dit geval niet is toegestaan. [eiser] is niet onherroepelijk veroordeeld. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd omdat de rechtbank de onmiddellijke aanhouding heeft bevolen. Dit bevel is alleen gegeven om [eiser] gedurende het hoger beroep gehecht te houden en te voorkomen dat hij zich aan een veroordeling in hoger beroep onttrekt. Dit is wettelijk geen doel waarvoor de overlevering kan worden toegestaan. Er is hier geen sprake van terbeschikkingstelling ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek of tenuitvoerlegging van een rechterlijke straf, zoals bepaald in artikel 1 sub a OLW, aldus [eiser] .
1.4.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank Amsterdam heeft nadrukkelijk overwogen – ook nog in reactie op eenzelfde verweer van [eiser] – dat het hoger beroep de uitvoering van het EAB niet belet en dat overlevering in dit geval op grond van de OLW is toegestaan. De Staat heeft met juistheid betoogd dat het vaste rechtspraak is dat indien een tegen de opgeëiste persoon gewezen vonnis nog niet uitvoerbaar is, bijvoorbeeld omdat daartegen nog een rechtsmiddel openstaat, een verzoek tot overlevering moet worden opgevat als een verzoek tot terbeschikkingstelling ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek als bedoeld in artikel 1 OLW (zie ook V.H. Glerum, T&C Overleveringswet, aantekening 2a bij artikel 1 OLW). Dat de uitspraak van de rechtbank Amsterdam een feitelijke of juridische misslag bevat, is dan ook niet gebleken.
1.5.
[eiser] heeft daarnaast betoogd dat de Staat onrechtmatig handelt door uitvoering te geven aan de overlevering, omdat dit gezien de slechte detentieomstandigheden in België in strijd komt met het folteringsverbod van artikel 3 EVRM. Ook dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten of [eiser] dit verweer nog in kort geding kan aanvoeren (nu hij dit verweer ook bij de rechtbank Amsterdam had kunnen en moeten voeren), heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat de detentieomstandigheden in België zodanig ondermaats zijn dat overlevering een dreigende schending van artikel 3 EVRM met zich brengt. De rechtbank Amsterdam heeft recent overwogen dat de situatie in de Belgische detentiecentra geen beletsel voor overlevering vormt (Rb. Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10055). Gesteld noch gebleken is dat de detentiesituatie nadien zodanig is veranderd, dat dit anders is geworden en overlevering niet meer zou kunnen plaatsvinden.
1.6.
De vorderingen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van de Staat begroot op € 1.636,- (€ 656,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris advocaat).

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vorderingen af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de kant van de Staat begroot op € 1.636,-;
2.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. A. Vogelaar mr. S.J. Hoekstra-van Vliet