ECLI:NL:RBDHA:2020:1125
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Overlevering van een verdachte aan België en de rechtmatigheid daarvan
Op 10 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over de overlevering van een verdachte aan België. De zaak betreft een verzoek van de verdachte, hier aangeduid als [eiser], die momenteel verblijft in een detentiecentrum. De eiser heeft de overlevering betwist op basis van twee gronden: ten eerste, dat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld in België, en ten tweede, dat de detentieomstandigheden in België in strijd zouden zijn met het folteringsverbod van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank Amsterdam had eerder op 4 februari 2020 de overlevering van de eiser aan de Belgische autoriteiten toegestaan. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de rechtbank Amsterdam terecht heeft overwogen dat het hoger beroep van de eiser de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) niet belemmert. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de detentieomstandigheden in België zodanig ondermaats zijn dat dit een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de Staat zijn begroot op € 1.636,-. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.