ECLI:NL:RBDHA:2020:11193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
NL20.14359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel voor indienen zienswijze in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze in het kader van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. de Haan, had op 21 juli 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, niet in behandeling werd genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening.

Eiser had verzocht om uitstel voor het indienen van een zienswijze, omdat hij niet was verschenen op een afspraak met zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen essentieel is voor de besluitvormingsprocedure, maar dat er een termijn aan verbonden is. De rechtbank stelde vast dat het verzoek om uitstel niet voldeed aan de voorwaarden zoals beschreven in de Vreemdelingencirculaire, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om uitstel niet onzorgvuldig was en dat het bestreden besluit in overeenstemming was met de geldende regelgeving. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14359
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B. de Haan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.14360, plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat de afwijzing van het verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze met alleen een verwijzing naar het beleid in paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) door verweerder niet acceptabel is in het kader van de vereiste zorgvuldigheid in een asielprocedure. Bij het niet verschijnen van een cliënt op een afspraak is er een acuut probleem, omdat het gelet op de korte termijnen in Dublinzaken feitelijk niet te doen is om een nieuwe afspraak te maken, de zaak te bespreken en een
zienswijze in te dienen. Eiser verzoekt de rechtbank om te oordelen dat het gebruik maken van de bevoegdheid tot het afwijzen van het verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze niet kan worden geaccepteerd op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het besluit moet worden vernietigd. In het geval van eiser zijn de gevolgen voor het vasthouden aan de oorspronkelijke termijn van de zienswijze onevenredig, omdat eiser door deze handelwijze de mogelijkheid mist om een zienswijze in te dienen, waardoor een instantie wordt overgeslagen. Eiser voert aan dat verweerder niet de conclusie had mogen trekken dat er niet gebleken zou zijn van belemmeringen voor de feitelijke overdacht aan Frankrijk voordat verweerder eiser behoorlijk in de gelegenheid had gesteld om op het voornemen van 6 juli 2020 te reageren. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 3:46 van de Awb en daardoor ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat in het voornemen van 6 juli 2020 een termijn van twee weken is gegeven voor het indienen van een zienswijze. Deze termijn verliep op 21 juli 2020. Eiser heeft bij fax van 20 juli 2020 verzocht om uitstel voor het indienen van een zienswijze, omdat eiser niet was verschenen op een afspraak met zijn gemachtigde om de zienswijze voor te bereiden. Verweerder heeft op 21 juli 2020 het bestreden besluit genomen. In de begeleidende brief bij het bestreden besluit is het verzoek om uitstel afgewezen, omdat geen sprake is van een situatie als genoemd in paragraaf C1/2.12 van de Vc.
4. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de besluitvormingsprocedure. Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)1. Aan de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is echter wel een termijn verbonden. Uit artikel 3.109c, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat de vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen uiterlijk binnen twee weken schriftelijk naar voren brengt. In paragraaf C1/2.6 in samenhang met C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat het beleid van verweerder voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze. Het beleid van verweerder voorziet in vijf limitatief opgesomde omstandigheden waaronder tot vijf werkdagen uitstel wordt verleend.
5. De rechtbank stelt vast dat de situatie, zoals staat omschreven in het verzoek om uitstel van 20 juli 2020, niet valt onder een van de omstandigheden zoals omschreven in paragraaf C1/2.12 van de Vc. Verweerder is gehouden om conform het beleid te handelen en mag bij de toepassing van dit beleid hiernaar verwijzen. Dit kan anders zijn wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden. Overeenkomstig artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
6. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van een bijzondere omstandigheid. Dat geen zienswijze is ingediend, omdat eiser niet is verschenen op de afspraak met zijn gemachtigde om de zienswijze voor te bereiden, kan niet
1. ABRvS, 10 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9079 en ABRvS, 31 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1457.
als een bijzondere omstandigheid aangemerkt worden. Daarbij is ook van belang dat niet duidelijk is waarom eiser niet op de afspraak is verschenen. Verweerder heeft dan ook terecht het bestreden besluit genomen zonder nader uitstel voor het indienen van een zienswijze te verlenen. De rechtbank acht deze handelwijze niet onzorgvuldig.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
17 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.