3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Het dossier
Op 12 juni 2020 heeft [naam aangeefster] aangifte gedaan van stalking (de rechtbank begrijpt: belaging), mishandeling en bedreiging door de verdachte.
De aangeefster heeft verklaard dat zij een relatie heeft gehad met de verdachte. Op 29 mei 2020 (de rechtbank begrijpt: 2019) heeft haar moeder namens haar aangifte gedaan van bedreiging door de verdachte. Volgens de aangeefster heeft de verdachte naar aanleiding hiervan enige tijd vast gezeten en kreeg hij een contactverbod ten aanzien van haar waardoor zij geen contact meer met hem had. Op een gegeven moment kwam zij de verdachte weer tegen in Leiderdorp. Zij verklaarde dat zij gewoon vrienden wilde zijn met hem; dan hoefde ze niet meer bang voor hem te zijn. De aangeefster verklaarde verder dat zij het idee heeft dat de verdachte geobsedeerd is door haar. De verdachte zou tegen de moeder van de aangeefster hebben gezegd dat hij er niet tegen kan als hij haar ziet met een andere jongen. Hij maakt haar bang zodat zij geen nieuwe relatie kan beginnen.
De aangeefster heeft voorts verklaard dat op 4 februari 2020 een incident heeft plaatsgevonden waarbij zij tegen de verdachte heeft gezegd: “Nu is het klaar. Nu ga je weg. Jij hoeft nooit meer contact met mij op te nemen.” Na dit incident bleef de verdachte maar bellen met de vraag of zij aangifte zou gaan doen.
In de maand april van 2020 werd de aangeefster heel veel gebeld door de verdachte. Dat was door een anoniem nummer. Als zij opnam, herkende zij de stem de verdachte. De verdachte zei dat hij haar miste en dat hij haar terug wilde. Zij werd per dag wel tien keer gebeld. Soms nam zij op en werd zij uitgescholden of wilde de verdachte weten wat zij deed. De aangeefster kapte dan het gesprek af en hing op, maar werd dan vervolgens nog een keer door hem gebeld.
De aangeefster heeft verklaard dat zij onzeker werd door deze telefoontjes. Zij heeft tegen de verdachte gezegd dat hij met haar gevoelens speelde en dat hij haar met rust moest laten. De moeder van de aangeefster heeft dit gehoord. De moeder van de aangeefster heeft de verdachte ook met zijn gedrag geconfronteerd en tegen hem gezegd dat hij de aangeefster met rust moest laten. Hij beloofde dat, maar nam de volgende dag weer telefonisch contact met de aangeefster op.Het nummer waarmee de verdachte de aangeefster belde was [telefoonnummer] .
Op 13 juni 2020 heeft [naam] , de moeder van de aangeefster, een getuigenverklaring afgelegd bij de politie. Zij verklaarde dat zij een paar maanden geleden voor het eerst er achter kwam dat aangeefster vaak gebeld werd door de verdachte. De telefoongesprekken vonden vooral ’s nachts plaats. Zij heeft gehoord dat aangeefster tegen de verdachte zei: “Laat me godverdomme met rust.” De aangeefster zei vooral dat ze met rust gelaten wilde worden.
Door de politie is onderzoek gedaan naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] . In het proces-verbaal van bevindingen over dit onderzoek is te lezen dat in de periode 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 dat nummer in totaal 490 keer contact heeft gezocht met het telefoonnummer van de aangeefster. In diezelfde periode heeft het nummer van de aangeefster 53 keer contact gezocht met het telefoonnummer [telefoonnummer] .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de aangeefster vaak heeft gebeld omdat zij hem veel ellende heeft veroorzaakt.
Feit 2
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 27 januari 2020 een filmpje aan haar heeft gestuurd waarop een arm te zien is die een klein zwart pistool vasthoudt dat tweemaal werd afgevuurd. De aangeefster herkende de arm van de verdachte aan zijn jas en herkende de omgeving als een plek waar een vriend van de verdachte zou wonen.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij dit filmpje heeft gestuurd.
Feit 3
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 3 juni 2020 bij haar buurmeisje [naam 2] was. [naam 2] werd gebeld en nam op waarop de aangeefster de stem van de verdachte herkende. Zij hoorde hem zeggen: “Als [naam aangeefster] niet ophoudt, dan steek ik haar dood met een mes door haar strot heen naar haar vagina. Draai ik het rond totdat het bloedt en lik ik al het bloed op tot ze dood bloedt”. De aangeefster verklaarde dat zij de verdachte in staat acht dit ook echt te doen. Direct nadat dit had plaatsgevonden, belde de verdachte het buurmeisje via Facetime. De aangeefster herkende de omgeving als [locatie] te Leiderdorp. Zij zag dat de verdachte met een mes dat je kan openklappen aan het zwaaien was. Zij hoorde dat de verdachte onder andere zei: “Ik ga haar neersteken”.
Op 11 juli 2020 heeft de politie een gesprek gehad met [naam 2] . De politie relateert dat zij heeft verklaard dat zij op 3 juni 2020 samen met [naam aangeefster] bij haar thuis was. Zij werd gebeld door een privénummer en nam op. Zij herkende de stem als die van de verdachte. Hij zei dat hij [naam aangeefster] zou gaan snijden met een mes en het bloed dan op zou likken. Later werd zij weer gebeld door de verdachte, ditmaal via videobellen. [naam aangeefster] was daar ook bij. [naam 2] herkende de verdachte. Hij had een mes in zijn hand en sprak met een luide boze stem over onder andere [naam aangeefster] . Het was een groot mes; groter dan een zakmes.
Feit 4
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 18 januari 2020 ruzie heeft gekregen met de verdachte waarna zij werd mishandeld door hem. Zij heeft met haar telefoon een opname gemaakt van dit incident. De politie heeft deze opname beluisterd en heeft gerelateerd dat een stem, waarvan aangeefster verklaarde dat die van de verdachte is, zegt: “Kankerzooi ik wil dit niet, je trapt me in mijn ballen joh, dat doet kankerveel pijn. Ik haat dit zo altijd, altijd gezeik, altijd.”.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij deze mishandeling heeft gepleegd.
Feit 5
De aangeefster heeft op 16 juni 2020 aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte in de winkel [naam winkel] , gevestigd te Leiderdorp. De mishandeling zou in het begin van 2020 hebben plaatsgevonden. De aangeefster heeft verklaard dat zij samen met haar collega in de winkel stond toen de verdachte heel boos de winkel binnen kwam. Hij kwam op haar af en greep haar bij de keel. De aangeefster voelde dat hij in haar keel kneep. Na een korte tijd liet de verdachte haar hals weer los. Zij verklaarde dat zij rode plekken in haar hals had maar geen pijn.
De politie heeft op 15 juni 2020 telefonisch gesproken met [naam 3] . De politie heeft gerelateerd dat zij verklaarde dat zij verkoopster is in de [naam winkel] te Leiderdorp. In het vroege voorjaar was zij in de winkel met onder andere de aangeefster, toen een man, waarvan zij later begreep dat het de ex-vriend was van de aangeefster, boos de winkel binnen kwam. De jongen was constant aan het schreeuwen. Hij liep naar de aangeefster toe en schreeuwde tegen haar. Hierop liep de man weg en verliet de winkel. Daarna zag zij dat de man de winkel weer binnen kwam, naar de aangeefster liep en de aangeefster met zijn twee handen bij haar hals vastpakte. Hij hield haar vast en schreeuwde tegen haar.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar de winkel waar de aangeefster was, is gegaan en dat hij boos was.
Bewijsoverwegingen en vrijspraken
Vrijspraak feit 2 en feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit 2. Uit het procesdossier volgt niet dat er enig onderzoek is gedaan naar de vraag of het
de verdachteis geweest die het filmpje aan de aangeefster heeft gestuurd. De omstandigheden die zijn genoemd door de aangeefster zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om buiten redelijke twijfel bewezen te verklaren dat de verdachte het feit heeft gepleegd. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
Ditzelfde geldt voor het tenlastegelegde feit 4. Anders dan uit de verklaring van aangeefster, volgt uit niets in het procesdossier dat het
de verdachteis geweest die de aangeefster heeft geslagen, en dat hij te horen is op de geluidsopname. Hierbij merkt de rechtbank op dat in het proces-verbaal van bevindingen omtrent het uitluisteren van het geluidsfragment
nietis gerelateerd dat de verbalisant de stem op de opname herkent als die van de verdachte. De rechtbank is ook niet in staat geweest hieromtrent een eigen waarneming te doen, omdat zij gedurende het onderzoek niet de beschikking heeft gehad over het geluidsfragment. De verdachte zal van het als feit 4 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt ambtshalve het volgende aan de orde. Volgens art. 285b, tweede lid, Sr vindt vervolging voor belaging niet plaats anders dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. In het procesdossier bevindt zich niet een dergelijke klacht.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in het geval dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting wordt vastgesteld dat de klachtgerechtigde ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging van de verdachte zou worden ingesteld, er sprake is van een klacht in de zin van art. 64, eerste lid, Sr (HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ4289 en HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:BV6662). De rechtbank stelt vast dat de aangeefster in een korte periode tweemaal aangifte heeft gedaan jegens de verdachte en tevens een vordering benadeelde partij heeft ingediend die onder meer ziet op de tenlastegelegde belaging. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de aangeefster de vervolging van de verdachte heeft gewenst waardoor er voldaan is aan het genoemde klachtvereiste en de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging van de verdachte.
Juridisch kader
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Conclusies ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank is van oordeel dat het telefoonnummer dat door de aangeefster is genoemd in gebruik is geweest bij de verdachte. De verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster veel heeft gebeld komt namelijk overeen met het onderzoek van de politie waaruit blijkt dat in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 het onderzochte nummer 490 keer contact heeft opgenomen met de aangeefster.
Dit contact vond plaats binnen de context van een verbroken relatie tussen de verdachte en aangeefster en, zoals zal blijken uit het navolgende, in een periode waar de verdachte zich ook schuldig maakte aan andere strafbare feiten jegens de aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud van de aangifte en het feit dat uit het onderzoek naar de telefoongegevens is gebleken dat de verdachte de aangeefster plusminus tienmaal vaker belde als zij hem terwijl zij aangaf dat zij dat contact niet meer wilde.
Uit de feiten en omstandigheden komt naar voren dat de verdachte op intensieve wijze heeft geprobeerd met de aangeefster in contact te komen terwijl de aangeefster herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn. De gevolgen die de gedragingen van de verdachte in het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster teweeg hebben gebracht zijn dat zij geen nieuwe relatie meer durfde te beginnen en dat zij de toenaderingspogingen van de verdachte heeft moeten dulden.
De rechtbank acht daarmee de aan de verdachte ten laste gelegde belaging bewezen.
Verweer
Door de verdediging is naar voren gebracht dat vrijspraak dient te volgen omdat gedurende de gehele tenlastegelegde periode het de verdachte onvoldoende duidelijk is geweest dat hij geen contact meer op diende te nemen met de aangeefster.
Uit de verklaring van aangeefster volgt dat er vroeg in 2020 bij haar nog enige twijfel was omtrent haar relatie met de verdachte. Zij heeft immers verklaard dat zij vrienden met de verdachte wilde zijn. Daardoor kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het de verdachte het in deze periode voldoende duidelijk was dat hij geen contact meer met de aangeefster op diende te nemen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 1 voor zover het ziet op de periode voor 4 februari 2020.
Dit is anders vanaf 4 februari 2020 omdat de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster dat zij op die datum in niet mis te verstane bewoordingen de verdachte te kennen heeft gegeven dat zij geen enkele vorm van contact meer met hem wenste. Dat zij nadien van dit standpunt is teruggekomen blijkt niet uit de inhoud van het procesdossier.
Vrijspraak gedachtestreepje 2
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken voor het handelen beschreven bij gedachtestreepje twee, namelijk het zich ophouden bij of om de woning van de aangeefster, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat dit zou hebben plaatsgevonden.
Feit 3 en feit 5
De verdachte heeft de tenlastegelegde feiten 3 en 5 ontkend. In beide gevallen is er naast de aangifte, een getuigenverklaring die de aangifte ondersteunt. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die getuigenverklaringen omdat niet is gebleken dat de getuigen enige reden hebben gehad om niet naar waarheid te verklaren. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit 3 gaat de rechtbank voorbij aan het verweer dat het dat het tonen van een mes niet bewezen kan worden omdat zowel de aangeefster als de getuige hebben verklaard dat zij een mes hebben gezien.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 3 juni 2020 aangeefster meerdere malen heeft bedreigd met de dood en de aangeefster in het voorjaar van 2020 heeft mishandeld door haar bij de keel te pakken en daarin te knijpen.