ECLI:NL:RBDHA:2020:11160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB 20/728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod van tien jaar opgelegd aan eiser wegens actuele bedreiging voor de samenleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een inreisverbod van tien jaar dat aan de eiser is opgelegd. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. El Hajoui, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de ongewenstverklaring van de eiser had opgeheven maar tegelijkertijd een inreisverbod had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser meerdere recente veroordelingen heeft voor geweldsdelicten, wat hem een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving maakt. De rechtbank oordeelde dat de veroordelingen van de eiser, ook al waren ze niet onherroepelijk, wel degelijk meegewogen mochten worden in de beoordeling van de situatie van de eiser.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een door artikel 8 van het EVRM beschermwaardig familieleven. De eiser had enkel verklaard dat hij zijn familieleden in Nederland wilde bezoeken, maar er waren geen objectieve belemmeringen voor zijn familieleden om hem in Marokko te bezoeken. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet opwogen tegen de redenen voor het inreisverbod, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. H. El Hajoui.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de ongewenstverklaring van eiser opgeheven en aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is fysiek ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser vanwege meerdere (recente) (gewelds)delicten een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving is. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden om af te zien van een inreisverbod of een inreisverbod voor kortere duur op te leggen. Het inreisverbod is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Eiser heeft aangegeven dat het beroep niet is gericht tegen het besluit tot opheffing van de ongewenstverklaring.
3. De beroepsgrond dat aan eiser geen inreisverbod kon worden uitgevaardigd omdat een geldig terugkeerbesluit ontbreekt, slaagt niet.
3.1.
Uit een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 15 december 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:9448) blijkt dat het beroep tegen het terugkeerbesluit van 30 november 2017 ongegrond is verklaard, en dat eiser en zijn gemachtigde bij de behandeling van dat beroep ter zitting zijn verschenen.
4. De beroepsgrond dat de twee recente veroordelingen van eiser niet bij de vraag of hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt kon worden betrokken omdat in beide zaken hoger beroep is ingesteld, slaagt ook niet.
4.1.
Eiser is bij vonnis van 10 april en 4 september 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal dertien maanden voor het plegen van diefstal, diefstal in vereniging en diefstal met geweld en het bezit van een verboden en giftige stof. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:895) volgt dat noch de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), noch het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) als voorwaarde stelt dat dergelijke veroordelingen onherroepelijk moeten zijn. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het uitvaardigen van het inreisverbod en de duur ervan niet in overeenstemming met artikel 66a, vierde lid van de Vw 2000 juncto artikel 6.5, vijfde lid, onder a van de Vb 2000 is.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn langdurig verblijf in Nederland, zijn in Nederland wonende familieleden, het feit dat hij in Nederland een opleiding heeft gevolgd en vloeiend Nederlands spreekt niet of onvoldoende kenbaar heeft meegewogen bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Die beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Eiser is op 27 juni 2019 gehoord over het voornemen om tegen hem een inreisverbod voor de duur van tien jaren uit te vaardigen. De rechtbank stelt vast dat eiser ten aanzien van de vraag of er nog bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan zou moeten worden afgezien van het inreisverbod of het verkorten van de duur ervan, niets naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet daarom, mede gelet op de Afdelingsuitspraak van 13 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:57), geen grond voor het oordeel dat verweerder het feit dat eiser een opleiding in Nederland heeft gevolgd en dat hij vloeiend Nederlands spreekt had moeten betrekken.
5.2.
Wat de gestelde lange duur van zijn verblijf in Nederland betreft blijkt uit het bezwaarschrift ter zake van het opleggen van de ongewenstverklaring van 26 juli 2007 dat eisers toenmalige gemachtigde net als verweerder ervan uit is gegaan dat eiser met zijn stiefvader in januari 1994 vanuit Marokko naar Nederland is gekomen. Dat eiser sinds zijn vijfde levensjaar - de rechtbank begrijpt sinds 1989 - in Nederland woont heeft hij, gezien dit verschil niet aannemelijk kunnen maken. Verder heeft verweerder minder zwaar gewicht kunnen toekennen aan het feit dat eiser dertien jaren in Nederland heeft gewoond, gelet op de (gewelds)delicten die hij heeft gepleegd (zie uittreksel Justitie Documentatie van 8 januari 2020).
5.3.
Verweerder heeft ook de relatie met de in Nederland verblijvende familieleden voldoende (kenbaar) meegewogen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een zodanige band (“more than the normal emotional ties”) met zijn familieleden heeft dat er sprake is van familie – of gezinsleven dat onder bescherming van artikel 8 van het EVRM valt. Immers tijdens het gehoor van 27 juni 2019 heeft hij enkel verklaard dat hij de wens heeft om zijn familieleden te kunnen bezoeken en dat er overigens geen objectieve belemmering is voor zijn familieleden om hem te bezoeken in Marokko. Dat bepaalde passages in het bestreden besluit een standaard karakter hebben maakt niet dat deze om die reden toepassing mist dan wel onvoldoende op de situatie van eiser is toegespitst.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 november 2020.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.