ECLI:NL:RBDHA:2020:11109
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing inreisverbod en aanvraag uitstel van vertrek in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de opheffing van een inreisverbod en een aanvraag voor uitstel van vertrek door eiser, die sinds 1997 in Nederland verblijft. Eiser had een inreisverbod van tien jaar opgelegd gekregen vanwege zijn betrokkenheid bij misdrijven en gedragingen die onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 en/of 8 van het EVRM. Eiser had geen berouw getoond en zijn betrokkenheid bij de misdrijven ontkend, wat door verweerder als een actueel gevaar voor de openbare orde werd gezien. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de opheffing van het inreisverbod rechtvaardigden. Eiser had ook geen nieuwe elementen aangevoerd die een herziening van eerdere uitspraken rechtvaardigden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder wegens een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de afwijzing van de aanvraag om opheffing van het inreisverbod en uitstel van vertrek gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de medische situatie van eiser niet voldoende was om de aanvraag te honoreren, aangezien de benodigde zorg in Afghanistan beschikbaar was. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-.