ECLI:NL:RBDHA:2020:11084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot functietoewijzing binnen de Koninklijke Marechaussee en de rechtsgeldigheid van de selectieprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Demandmanager P&O bij de Koninklijke Marechaussee, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van Senior Adviseur Individuele Casuïstiek bij het Commando Zeestrijdkrachten. Echter, de staatssecretaris besloot eiser niet voor te dragen als beschikbare kandidaat, omdat de functie niet onder het Operationeel Commando Kmar viel en eiser niet de vereiste rang had voor deze functie. Eiser stelde dat hij recht had op deelname aan de selectieprocedure en dat de beslissing van de staatssecretaris in strijd was met de geldende regelgeving en het rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten om eiser niet voor te dragen, gezien de bestendige gedragslijn binnen de organisatie dat personeel niet bevorderd wordt op functies die primair toebehoren aan een ander OPCO. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris discretionaire bevoegdheid heeft bij functietoewijzing en dat de rechterlijke toetsing van deze bevoegdheid terughoudend moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de organisatie zwaarder wogen dan die van eiser, en dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat de beschikbaarstelling van eiser zou leiden tot een vermindering van de bevorderingsruimte binnen de Kmar.

De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en ambtenarenrecht, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: kapitein mr. D.M.L.G. Lemmens).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten eiser niet in aanmerking te brengen voor een functie.
Bij besluit van 24 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020 via een Skype verbinding. Eiser is verschenen met mr. Z. El Hannay, waarnemend voor eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft vanuit zijn functie van Demandmanager P&O bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar) in de rang van majoor zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie Senior Adviseur Individuele Casuïstiek bij het commando Zeestrijdkrachten (hierna: de geambieerde functie).
2. Verweerder neemt eisers belangstelling niet in beschouwing omdat de geambieerde functie niet van het Operationeel Commando Kmar (OPCO-KMar) is waaraan eiser is gelabeld maar van het Commando Zeestrijdkrachten (CSZK) en aan de functie de ten opzichte van eisers rang hogere rang van kapitein-luitenant ter zee (equivalent van luitenant-kolonel voor Kmar) is verbonden. Als gevolg daarvan zou eiser bij toewijzing van de functie worden bevorderd, terwijl het de Defensiebrede regel is dat men niet wordt bevorderd op functies die niet van het OPCO zijn. Eiser is wel vrij om verticaal te solliciteren op KMar functies. Eiser is ingevolge artikel 20 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wel beschouwd voor de functie, maar reeds in de voorselectie afgevallen, aangezien hij niet de voor de geambieerde functie vereiste rang bezit en hij niet op de geambieerde functie kan worden bevorderd. Redenen van organisatiebelang worden zwaarwegender geacht dan eisers belang om de geambieerde functie te vervullen. Dat de sollicitatie ziet op eisers laatste functievervulling voorafgaand aan het leeftijdsontslag is geen grond voor een andere beslissing. Alleen wanneer een specifiek zwaarwegend organisatiebelang aanwezig is komt het voor dat personeel op een functie buiten het eigen OPCO wordt bevorderd.
3. Eiser voert aan dat gelet op artikel 17 ev. van het AMAR en de SG-aanwijzing A/980 “Eenduidige toepassing vacaturebank” (de Aanwijzing) eiser toegang moet hebben tot de selectieprocedure. Verweerder handelt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser is niet bekend met de afspraak dat personeel niet wordt bevorderd op functies die niet tot het eigen OPCO behoren. Los daarvan staat deze afspraak op gespannen voet met de hiervoor aangehaalde regelgeving. Met de invoering van het Flexibel Personeelssysteem (FPS) is sprake van één krijgsmacht en dat de militair niet meer wordt aangesteld bij een krijgsmachtonderdeel, maar bij de krijgsmacht als geheel waardoor militairen onderling gemakkelijker uitwisselbaar zijn. Eiser wijst erop dat verweerder onvoldoende recht doet aan artikel 20, eerste lid, onder b, van het AMAR, op grond waarvan overgang naar een ander OPCO niet wordt beperkt. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de geambieerde functie primair toebehoort aan het personeelsbestand van het OPCO CZSK, maar was opengesteld voor de OPCO’s CZSK, CLAS, CLSK en KMar. Ieder OPCO heeft een zekere keuzevrijheid om te bepalen voor welke functies zij de beperkt beschikbare bevorderingsruimte afgeeft. Bij verweerder bestaat de bestendige gedragslijn dat OPCO’s onderling geen personeel bevorderen op functies die primair toebehoren aan een ander OPCO. Deze bestendige gedragslijn vindt verweerder niet in strijd met de SG-aanwijzing A/980. In het geval van eiser zou OPCO KMar een deel van de beperkte bevorderingsruimte moeten gebruiken om eiser de geambieerde functie bij OPCO CZSK te laten vervullen, waardoor OPCO KMar minder bevorderingsruimte heeft voor het eigen krijgsmachtonderdeel.
5. Op grond van artikel 20, eerste lid, van het AMAR wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening gehouden met de volgende factoren:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;
c. de beschikbaarheid van de militair;
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.
6. Bij het al dan niet toewijzen van een functie komt verweerder een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt met zich dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1313).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de selectieprocedure in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser niet voor te dragen als beschikbare kandidaat. De hiervoor bij 4 weergegeven bestendige gedragslijn van verweerder is niet onverenigbaar met het gestelde in de Aanwijzing punt 3 onder 3. Daarvoor bieden ook de (hiervoor genoemde) uitspraken van de Raad van 26 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1313) en van deze rechtbank van 9 november 2015 (ECLI:RBDHA:2015:13005) een aanknopingspunt. Verweerder heeft toereikend gemotiveerd dat het organisatiebelang van OPCO KMar zich verzette tegen beschikbaarstelling van eiser voor OPCO CZSK. Beschikbaarstelling van eiser zou immers impliceren dat binnen de KMar tot aan het einde van eisers functievervulling bij CZSK minder bevorderingsruimte zou bestaan, hetgeen verweerder niet verantwoord acht. Bij afweging van dit organisatiebelang tegen het persoonlijke belang van eiser heeft verweerder doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan eerstgenoemd belang. Verweerder heeft er tenslotte op gewezen dat eiser in de gelegenheid is verticaal te solliciteren binnen zijn eigen OPCO. Eisers betoog dat volgens hem de krijgsmachtonderdelen de financiële gevolgen van een dergelijke beschikbaarstelling in de praktijk met elkaar kunnen verrekenen, maakt de voor eiser afwijzende beslissing niet onredelijk.
8. Het beroep is ongegrond
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.