ECLI:NL:RBDHA:2020:11065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
NL19.8144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse vreemdeling wegens ongeloofwaardigheid van bekering tot het soefisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de bekering van eiser van het soennisme naar het soefisme ongeloofwaardig achtte. Eiser had aangevoerd dat hij problemen had ondervonden als gevolg van zijn bekering, waaronder bedreigingen en geweld door islamitische geestelijken. Tijdens de zitting op 16 september 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de bekering tot het soefisme niet. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een innerlijk proces van bekering heeft doorgemaakt. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser onvoldoende diepgang en overtuigingskracht hebben en dat er ongerijmdheden in zijn relaas zitten. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij daadwerkelijk bekeerd is en dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Pakistan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8144

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

ProcesverloopBij besluit van 13 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is J. Singh als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft op 22 februari 2018 onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanaf eind 2015 van het soennisme bekeerd is tot het soefisme en als gevolg van zijn bekering problemen heeft ondervonden. Zo is hij afgeperst, geslagen en bedreigd door de Maulwis, islamitische geestelijken.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2) eiser heeft verklaard dat hij zich vanaf einde 2015 heeft bekeerd van soennitisch moslim tot het soefisme, een andere stroming binnen de islam. Als gevolg van zijn bekering heeft hij diverse problemen ondervonden.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser zich heeft bekeerd tot het soefisme. Nu de gestelde bekering niet geloofwaardig is bevonden, heeft verweerder ook de gestelde problemen als gevolg van die bekering en de gestelde vrees bij terugkeer naar zijn land van herkomst als gevolg van die bekering niet geloofwaardig bevonden.
Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat het onderzoek van verweerder naar zijn bekering tot het soefisme en de als gevolg daarvan ondervonden problemen onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat verweerder niet voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Eiser verwijst hiervoor allereerst naar hetgeen hij in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd en verzoekt de rechtbank dit als herhaald en ingelast in de gronden van beroep te beschouwen. Eiser voert voorts aan dat de Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10) niet geschikt is voor de beoordeling van een wijziging van inzicht/overtuiging binnen dezelfde geloofsgroep. Tevens is volgens eiser sprake geweest van een verhoging van zijn bewijslast omdat hij niet direct een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, hetgeen in strijd is met de voorgeschreven wijze van beoordeling zoals volgt uit Europese richtlijnen. Zijn asielaanvraag is daarom niet objectief beoordeeld. Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende overtuigend heeft verklaard over zijn asielrelaas, is onduidelijk waaraan verweerder eisers verklaringen heeft getoetst en had verweerder nader moeten doorvragen. Ter nadere onderbouwing van zijn geloofsovertuiging overlegt eiser beeldmateriaal van verschillende religieuze bijeenkomsten die hij in Pakistan heeft bijgewoond en waarop hij te zien is. Tot slot wijst eiser erop dat zijn broer in juli 2020 is aangevallen vanwege eisers bekering tot het soefisme. Hiertoe overlegt eiser beeldmateriaal van de verwondingen van zijn broer, een afbeelding van het medisch onderzoek dat zijn broer heeft ondergaan, een eerste onderzoeksrapport (FIR) van de politie, een certificaat van zijn familieregistratie, een kopie van de identiteitskaart van zijn broer en twee groepsfoto’s.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De enkele verwijzing naar hetgeen eiser eerder in de procedure naar voren heeft gebracht in de gronden van beroep maakt nog niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder is in het bestreden besluit uitvoerig op de door eiser ingebrachte zienswijze ingegaan. Het is vervolgens aan eiser om in zijn gronden van beroep aan te geven in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten. In het navolgende gaat de rechtbank daarom enkel in op hetgeen eiser in zijn beroepsgronden specifiek tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
7.2
Bij de beoordeling van eisers asielrelaas heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser zich niet direct na binnenkomst in Nederland heeft gemeld voor het vragen van asiel, maar direct naar zijn broer in Zweden is gereisd en daar na een aantal weken pas asiel heeft gevraagd. Van een vreemdeling die stelt uit vrees voor zijn leven zijn land van herkomst te hebben verlaten, mag verwacht worden dat hij zich direct tot de Nederlandse autoriteiten wendt voor bescherming. De stelling van eiser dat zijn bewijslast hiermee is verhoogd, volgt de rechtbank niet. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat deze omstandigheid voor verweerder niet doorslaggevend is geweest in de afwijzing van eisers aanvraag. Immers, verweerder heeft de relevante elementen uit eisers asielrelaas vastgesteld en deze elementen op geloofwaardigheid beoordeeld. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 21 november 2019 terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat eiser zich niet direct heeft gemeld voor het vragen van asiel niet is betrokken bij de beoordeling van eisers verklaringen omtrent zijn bekering tot het soefisme. De rechtbank ziet, gelet hierop, niet in dat verweerder eisers asielaanvraag niet objectief heeft beoordeeld.
7.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat de WI 2018/10 niet kan worden toegepast in zijn situatie waarbij geen sprake is van een bekering tot een ander geloof, maar van een wijziging van overtuiging binnen dezelfde geloofsgroep. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:847). In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder bij de toepassing van de vaste gedragslijn bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging geen onderscheid maakt tussen verandering van stroming binnen een bepaald geloof en het overgaan naar een ander geloof. In alle gevallen gaat verweerder uit van de gestelde geloofsovertuiging als asielmotief en verricht hij op gelijke wijze het onderzoek naar de geloofwaardigheid van die geloofsovertuiging. Hoewel deze uitspraak van vóór de inwerkingtreding van de WI 2018/10 is, ziet de rechtbank niet in dat de situatie thans onder de huidige WI anders zou zijn. Immers, zoals in het bestreden besluit is overwogen, gaat het ook bij het veranderen van de overtuiging binnen hetzelfde geloof om de motieven waarom de oorspronkelijke overtuiging niet meer voldeed, de kennis van de vreemdeling van de nieuwe overtuiging en het aannemelijk verklaren over de activiteiten in het kader van de nieuwe overtuiging en het effect van de veranderingen.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eiser gestelde bekering tot het soefisme en de als gevolg daarvan ondervonden problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een innerlijk proces van bekering heeft doorlopen, nu zijn verklaringen in dit verband diepgang en overtuigingskracht missen. Tevens heeft verweerder de door eiser naar voren gebrachte motieven voor de bekering onvoldoende kunnen achten, omdat er ongerijmdheden in zijn relaas zitten. Zo zou eiser volgens zijn verklaringen enerzijds problemen met zijn familie hebben ondervonden toen hij zijn nieuwe denkbeelden over de islam ging verspreiden en konden zij zich niet vinden in zijn nieuwe geloofsopvatting, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij niet sprak met zijn ouders over de verschillen in de manier van denken en het geloof en dat er geen echte botsingen ontstonden omdat hij de kostwinner was binnen het gezin waardoor zijn nieuwe denkwijze werd getolereerd. Eiser heeft ook niet inzichtelijk gemaakt hoe hij in de Pakistaanse samenleving met onbekenden bij een stalletje langs de kant van de weg openlijk discussies over het soennisme heeft kunnen voeren en voor het eerst in aanraking is gekomen met het soefisme. De verklaringen van eiser geven, zoals verweerder niet ten onrechte overweegt, geen blijk van een weloverwogen en welbewuste keuze dan wel van een diepgewortelde geloofsovertuiging. In kritiek op het soennisme heeft eiser naar voren gebracht dat hij soennieten als schijnheilig ervaarde en er veel Maulwis in Pakistan zijn die mensen misleiden en oplichten in het kader van het geloof. Deze verklaring die algemeen van aard is, maakt de innerlijke, persoonlijke reden voor eiser om zich te bekeren tot het soefisme niet duidelijk. Eiser heeft verklaard geen enkele twijfel te hebben gehad over zijn bekering en heeft verklaard dat hij door zijn bekering rijker is geworden in de geest en dat hij zich heeft afgewend van het verkeerde pad en begonnen is met een innerlijke zoektocht naar God. Deze verklaringen heeft verweerder tevens te algemeen en oppervlakkig kunnen achten, nu hieruit geen persoonlijke betrokkenheid blijkt en eiser niet duidelijk heeft weten te maken waarom hij deze leerstukken in zijn oude geloof miste. Uit eisers verklaringen komt naar voren dat hij zich niet realiseerde dat hij in de problemen zou kunnen komen wanneer hij als ongelovige zou worden bestempeld. Dit valt niet te rijmen met zijn verklaring dat hij wel wist wat er met mensen gebeurde die als ongelovig worden beschouwd. Nu eiser heeft verklaard afkomstig te zijn uit een land waar het soennisme de dominante religie is en een overgang naar het soefisme niet wordt geaccepteerd door de samenleving en de overheid, had van eiser meer diepgaande verklaringen mogen worden verwacht.
De enkele stelling van eiser in beroep, zonder nader specificering en onderbouwing, dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij op punten onvoldoende overtuigend heeft verklaard en dat verweerder had moeten doorvragen als zijn verklaringen onvoldoende waren, maakt niet dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het is immers allereerst aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken door hieromtrent overtuigend en uitvoerig te verklaren. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser hierin niet is geslaagd.
7.5
Met de in beroep overgelegde foto’s van een religieuze bijeenkomst in Pakistan, heeft eiser nog niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk bekeerd is tot het soefisme. De omstandigheid dat eiser deel zou hebben genomen aan een religieuze bijeenkomst, maakt, zoals verweerder in het verweerschrift van 7 september 2020 terecht overweegt, nog niet dat hij zich ook tot deze stroming heeft bekeerd. Foto’s als zodanig zeggen immers niets over iemands innerlijke overtuiging om deel te nemen aan een religieuze bijeenkomst. In die zin kunnen de foto’s dan ook niet afdoen aan hetgeen in de voorgaande rechtsoverweging is overwogen. Verder kan uit de foto’s niet afgeleid worden dat het hier om een soefistische bijeenkomst gaat. De verklaring van eiser ter zitting dat gelovigen bij het soefisme in tegenstelling tot het soennisme bij elkaar zitten om gesprekken te voeren over het geloof, en niet om te bidden, waarna gezang plaatsvindt, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende en kan niet uit de foto’s worden afgeleid.
7.6
Uit de overlegde foto’s van eisers broer komt naar voren dat hij het slachtoffer is geweest van geweld, maar daaruit blijkt nog niet dat dit geweld is ingegeven door de bekering van eiser tot het soefisme. De overgelegde FIR is hiertoe onvoldoende, nu deze opgesteld is naar aanleiding van de door de broer van eiser afgelegde verklaringen bij de politie. De aangifte is derhalve niet aan te merken als een objectieve bron. Ook de overgelegde kopie van een medisch rapport zegt enkel iets over de verwondingen die de broer van eiser heeft opgelopen, maar zegt als zodanig niets over de reden voor het oplopen van deze verwondingen. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte in het verweerschrift van 7 september 2020 op het standpunt gesteld dat bevreemdend is dat thans, drie jaar na terugkeer van de broer van eiser uit Zweden alsook drie jaar na vertrek van eiser uit Pakistan, de broer van eiser zou zijn lastiggevallen vanwege de bekering van eiser, terwijl uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat zijn vader, moeder en broer die allen op hetzelfde adres wonen als eiser voor zijn vertrek woonde op enig moment problemen hebben ondervonden als gevolg van eisers gestelde bekering. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat de in beroep overlegde stukken niet kunnen dienen ter onderbouwing van eisers gestelde bekering en dat hierin ook geen aanleiding te vinden is voor het oordeel dat eiser gevaar loopt bij terugkeer naar Pakistan vanwege (toegedichte) afvalligheid.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.