ECLI:NL:RBDHA:2020:11057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
NL20.16835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Georgië als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Eiser, een Georgische nationaliteit hebbende man, heeft op 23 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij problemen heeft gehad met zijn oudere broer in Georgië. De broer is verslaafd aan alcohol en drugs en heeft eiser en zijn gezin bedreigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de motivering dat Georgië als veilig land van herkomst wordt beschouwd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten in Georgië.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar zijn niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en de problemen met zijn broer geloofwaardig zijn, maar dat de overige omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat Georgië niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de wet- en regelgeving in Georgië bescherming biedt tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar rechtmatig is. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16835

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen,
[minderjarige 1], V-nummer [V-nummer 3]
[minderjarige 2], V-nummer [V-nummer 4] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

ProcesverloopBij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.16836, plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1992 en de Georgische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 augustus 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Georgië problemen heeft gehad met zijn oudere broer. De broer van eiser is verslaafd aan alcohol en drugs en heeft eiser geslagen en zijn echtgenote en kinderen lastiggevallen. Bovendien probeerde hij eiser erin te luizen door de politie op hem af te sturen. Toen de broer na zijn laatste veroordeling vrijkwam, was hij erg agressief en heeft hij geprobeerd eisers vrouw te verkrachten en gedreigd eiser en zijn gezin te vermoorden. Dit heeft eiser doen besluiten met zijn echtgenote en kinderen Georgië te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) problemen met zijn broer.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht evenals dat eiser problemen met zijn broer heeft gehad.
De verklaring van eiser dat hij tevens uit Georgië is vertrokken vanwege het ontbreken van financiële middelen en om zijn situatie te verbeteren, heeft verweerder niet als relevant element beschouwd, omdat dit geen raakvlak heeft met één van de gronden uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en eiser als gevolg hiervan geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt.
Georgië kan volgens verweerder bovendien beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan (Abchazië en Zuid-Ossetië). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Georgië, er aanleiding is om aan te nemen dat Georgië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat, indien zich problemen voordoen in Georgië, voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten van Georgië in te roepen.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat Georgië voor hen geen veilig land van herkomst is en dat zij vrezen voor een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bij terugkeer. Volgens eisers schiet Georgië tekort in zijn verplichtingen om zijn eigen onderdanen bescherming en hulp te bieden. In de praktijk geldt het recht van de sterkste en de rijkste en is er veel corruptie. Eisers hebben effectief dan ook geen mogelijkheid om de bescherming van de Georgische autoriteiten in te roepen. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar het World Report Georgia 2020 van Freedom House, waaruit naar voren komt dat de democratische verkiezingen gebrekkig waren en dat een onafhankelijk systeem van toezicht op politiegedrag en de verwerking van aangiften van mishandeling ontbreekt. Reeds hierom had verweerder nader moeten onderbouwen waarom Georgië nog steeds als een veilig land beschouwd kan worden. Tot slot heeft verweerder volgens eisers niet deugdelijk gemotiveerd waarom het verzoek om verkorting van de duur van het inreisverbod naar één jaar niet is gehonoreerd, aangezien zij geen gevaar voor de openbare orde vormen. De duur van twee jaar is niet proportioneel, omdat aan eisers niet eerder een inreisverbod is opgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 7 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1838) en 20 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1320) geoordeeld dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In Georgië is wet- en regelgeving die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, die wet- en regelgeving wordt toegepast en er is daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar. Verweerder heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat in Georgië algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Bij brief van 11 juni 2018 heeft verweerder aan de voorzitter van de Tweede Kamer bericht dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst na herbeoordeling wordt voortgezet. Uit het door eisers overgelegde rapport van Freedom House ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de situatie in Georgië nu op relevante punten anders is dan ter beoordeling voorlag in voornoemde Afdelingsuitspraken. Hoewel uit dit rapport blijkt dat er zorgen zijn met betrekking tot de corruptie binnen de overheid, de bemoeienis van het bestuur en de wetgever met de rechtspraak en het naleven van de waarborgen van het recht op een eerlijk proces, evenals dat er geen onafhankelijk systeem is waarmee toezicht wordt gehouden op het handelen van de politie, blijkt hieruit niet dat de wet- en regelgeving die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt, niet langer (effectief) wordt toegepast of dat het systeem van rechtsmiddelen niet langer beschikbaar is.
7.2.
Door de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst geldt een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen afkomstig uit dat land geen bescherming nodig hebben, en dat de (nationale) autoriteiten effectieve bescherming bieden. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de autoriteiten in zijn geval geen bescherming kunnen bieden. Eiser heeft verklaard dat hij tegen de problemen die hem en zijn gezin hebben doen besluiten het land te verlaten, geen bescherming of hulp heeft ingeroepen van de politie of andere instanties, omdat hij denkt dat zij hem niet zullen helpen en het probleem zullen verergeren. Echter, uit de overige verklaringen van eiser blijkt dat de politie hem in het verleden heeft geholpen bij incidenten met zijn broer en zijn broer heeft meegenomen, evenals dat zijn broer is veroordeeld en straf heeft uitgezeten voor drugsbezit en fraude. Hieruit blijkt niet dat de autoriteiten van Georgië eisers bij voorbaat niet kunnen of willen helpen. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Georgië ten aanzien hen persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat er voor hen, indien problemen zich voordoen in Georgië, geen mogelijkheid bestaat om de bescherming van de Georgische autoriteiten in te roepen.
7.3.
Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de geldende vertrektermijn van vier weken mogen verkorten en mogen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft mogen uitvaardigen. De duur van dit inreisverbod bedraagt ingevolge artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000 ten hoogste twee jaren. Het is vervolgens aan de vreemdeling om bijzondere individuele omstandigheden aan te voeren. Eisers hebben tegen de oplegging van het inreisverbod geen specifieke omstandigheden naar voren gebracht die verweerder ertoe hadden moeten brengen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel om de duur van het inreisverbod te verkorten. Dat eisers niet begrijpen waarom zij zo lang Nederland en de Europese Unie niet mogen inreizen nu zij geen gevaar voor de openbare orde vormen, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Voor het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar is immers niet vereist dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De omstandigheid dat jegens eisers niet eerder een inreisverbod is opgelegd, maakt ook niet dat aan eiser geen inreisverbod van genoemde duur opgelegd kan worden. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft uitgevaardigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.