ECLI:NL:RBDHA:2020:11055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
NL20.14215 & NL20.14216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de bestuurlijke dwangsom en ontvankelijkheid van de eisers

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel zijn ingewilligd. De eisers waren van mening dat de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom, die voortvloeide uit eerdere uitspraken van de rechtbank, niet correct was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris binnen een bepaalde termijn een besluit moest nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag zou worden verbeurd bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. De staatssecretaris heeft de aanvragen ingewilligd, maar eisers waren van mening dat zij recht hadden op twee aparte dwangsommen in plaats van één gezamenlijke dwangsom.

De rechtbank heeft op 1 oktober 2020 de zitting gehouden, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers geen procesbelang hebben bij de beoordeling van hun beroepen, omdat de aanvragen inmiddels zijn ingewilligd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers zich in een materieel gunstigere positie niet kunnen bevinden, en heeft de beroepen om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.14215 & NL20.14216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1]

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarig kind,
[minderjarige], V-nummer [V-nummer 3] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

ProcesverloopOp 10 december 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 17 mei 2019.

Bij uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 januari 2020 zijn de beroepen gegrond verklaard, is de verbeurde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op
€ 1.442,-, is verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraken een besluit te nemen, is bepaald dat verweerder aan eisers een dwangsom van
€ 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000,- en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 262,50.
Bij besluiten van 2 juli 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers ingewilligd en vergunningen verleend met ingang van 17 mei 2019, geldig tot 17 mei 2024.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten, omdat zij zich niet kunnen verenigen met hetgeen in de begeleidende brief van 2 juli 2020 is opgenomen over de door verweerder verschuldigde rechterlijke dwangsom naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraken van 28 januari 2020. Volgens eisers hebben zij recht op twee separate dwangsommen en heeft verweerder ten onrechte slechts één rechterlijke dwangsom voor hen samen vastgesteld.
2. Tussen partijen is in geschil wat de hoogte is van de verbeurde dwangsom die de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan de uitspraken van 28 januari 2020 heeft verbonden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1152), volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover verweerder in de brief van 2 juli 2020 de hoogte van de verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld, bevat deze brief daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling. De bevoegdheid tot het nemen van deze beslissing is immers niet aan het publiekrecht ontleend. Dat betekent dat eisers niet bij de bestuursrechter kunnen procederen over de hoogte van de verbeurde dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zullen moeten wenden.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers ingewilligd. Door de beoordeling van de voorliggende beroepen kunnen eisers dan ook niet in een materieel gunstigere positie komen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers geen procesbelang hebben bij de beoordeling van de beroepen. De rechtbank verklaart de beroepen om die reden niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.