ECLI:NL:RBDHA:2020:11050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
NL20.16749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.A.J. de Jong - Nibourg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening en rechtmatigheid inperking vrijheid van verplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Nigeriaanse asielzoekster (eiseres) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder). De zaak betreft de vraag of de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening terecht is verlengd tot 18 maanden wegens onderduiken van de vreemdeling. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland en was op 10 januari 2020 gepland om te worden overgedragen aan Italië. Echter, zij heeft de opvang zonder toestemming van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verlaten, wat leidde tot de verlenging van de overdrachtstermijn. De rechtbank oordeelde dat eiseres zich ten onrechte niet aan de huisregels van het COA heeft gehouden en dat zij voldoende was ingelicht over haar verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de inperking van haar recht op vrijheid van verplaatsing rechtmatig was, aangezien deze was voorzien bij wet en noodzakelijk was voor het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van haar asielaanvraag niet op Nederland is overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16749

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedag] 1997, van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres van 18 augustus 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorlopige voorziening is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer NL20.16750.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft op 12 oktober 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft op 9 augustus 2019 voor de eerste keer een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 28 april 2016 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop hebben de Nederlandse autoriteiten de Italiaanse autoriteiten op 11 september 2019 verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Op 25 september 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten ingestemd met terugname van eiseres op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Bij besluit van 28 oktober 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres daarom niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Dat besluit is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 november 2019 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2019 in rechte vast komen te staan.
De feitelijke overdracht van eiseres stond gepland op 10 januari 2020, maar is niet doorgegaan omdat eiseres niet is verschenen voor de vlucht. Op 10 januari 2020 is aan Italië medegedeeld dat de geplande overdracht is geannuleerd omdat eiseres zich niet heeft gemeld. Daarnaast zijn de Italiaanse autoriteiten bij brief van 13 januari 2020 geïnformeerd over de omstandigheid dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken en dat de overdrachtstermijn daarom op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is verlengd tot achttien maanden. Uit informatie van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) Oost-Nederland was namelijk gebleken dat eiseres op 10 januari 2020 zelfstandig haar woonruimte in asielzoekerscentrum (AZC) Almelo heeft verlaten en met onbekende bestemming (mob) is vertrokken.
Op 1 februari 2020 heeft eiseres zich weer gemeld in Ter Apel en op 4 februari 2020 is zij geplaatst in AZC St. Annaparochie. Op 18 augustus 2020 heeft verweerder een schriftelijke kennisgeving M35-O (tweede of volgende asielaanvraag) van eiseres ontvangen. In het begeleidend schrijven is namens eiseres aangegeven dat de overdrachtstermijn van zes maanden inmiddels is verstreken zodat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van haar asielaanvraag.
Het standpunt van verweerder
In het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Eiseres zou op 10 januari 2020 worden overgedragen aan Italië, maar toen een medewerker van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) op 9 januari 2020 om 21:00 uur bij de kamer van eiseres aankwam, zat de sleutel in het slot en was de kamer helemaal leeg. Vervolgens heeft AVIM Oost-Nederland een bericht van vertrek opgemaakt. Hierdoor is de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd, hetgeen op 13 januari 2020 aan de Italiaanse autoriteiten is medegedeeld. De overdrachtstermijn is daarom nog niet verstreken en de verantwoordelijkheid is tot op heden nog niet op Nederland overgegaan. Italië blijft dan ook de verantwoordelijke lidstaat voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
Het standpunt van eiseres
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert primair aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de documenten van het COa en de korpschef op grond waarvan hij meent dat sprake is van onderduiken, niet met haar te delen. Op grond van het digitale dossier kan niet worden nagegaan of hetgeen verweerder op dit punt in het bestreden besluit heeft geschreven juist is. Subsidiair voert eiseres aan dat in haar geval geen sprake is geweest van ‘onderduiken’ in de zin van de Dublinverordening waardoor de overdrachtstermijn zou zijn verlengd. Uit het dossier blijkt niet dat zij voldoende is ingelicht omtrent haar verplichtingen zodat niet om de enkele reden dat zij op 10 januari 2020 niet aanwezig was in het AZC kan worden aangenomen dat sprake is van onderduiken in de zin van de Dublinverordening. Dat geen sprake is van onderduiken blijkt ook uit de omstandigheid dat eiseres zich later, voordat de overdrachtstermijn was verstreken, weer heeft gemeld in Ter Apel. Dit is een contra-indicatie, zodat op grond hiervan kan worden aangenomen dat geen sprake is van onderduiken. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7551).
Reactie verweerder en eiseres
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de rechtbank schriftelijk aan verweerder verzocht om aan te geven of eiseres is ingelicht over de verplichtingen die op haar rusten, meer in het bijzonder de verplichting dat eiseres het verlaten van de haar toegekende woonplaats aan de autoriteiten diende te melden. Op 23 september 2020 heeft verweerder de rechtbank bericht dat eiseres ermee bekend was dat zij zich op 10 januari 2020 moest melden voor de geplande vlucht naar Italië, maar dat op de avond van 9 januari 2020 door een COa-medewerker is geconcludeerd dat de kamer van eiseres op het AZC leeg was, dat eiseres daar zelf niet aanwezig was en dat de sleutel in de deur was achtergelaten. Dit duidt er volgens verweerder op dat eiseres bewust het AZC heeft verlaten met als doel het niet laten doorgaan van de geplande overdracht de volgende dag. Dat vermoeden is bij verweerder versterkt door het feit dat eiseres zich op 10 januari 2020 ook niet heeft gemeld voor de vlucht. Verweerder stelt verder dat is voldaan aan wat het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in het arrest van 19 maart 2019 inzake Jawo tegen Duitsland,
C-163/17 en ECLI:EU:C:2019:218 (het Jawo-arrest) heeft overwogen, namelijk dat sprake is van onderduiken omdat eiseres er doelbewust voor heeft gezorgd dat zij buiten het bereik was van de autoriteiten met als doel de overdracht te voorkomen. Eiseres heeft de haar toegekende woonplaats immers verlaten zonder de bevoegde autoriteiten van haar afwezigheid op de hoogte te brengen, terwijl zij is geïnformeerd over de verplichtingen die op haar rusten. Ter onderbouwing van het standpunt heeft verweerder een door het COA afgegeven en door eiseres ondertekend document ‘Rights and obligations’ in het digitale dossier gevoegd.
In reactie daarop heeft eiseres naar voren gebracht dat op het door verweerder ingebrachte formulier eerst een aantal rechten worden opgesomd en dat er vervolgens staat dat als je die rechten geniet, er ook een aantal verplichtingen bestaan. Op het moment dat eiseres de opvang verliet, genoot zij echter niet langer de rechten die op het formulier staan en was zij dus ook niet langer gehouden aan de daarmee samenhangende verplichtingen te voldoen. Daarnaast voert eiseres aan dat artikel 7, tweede lid, van Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn), waarin staat dat lidstaten een besluit kunnen nemen over de verblijfplaats van een asielzoeker, niet is geïmplementeerd in de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). In de Rva 2005 is geen verplichting opgenomen om op een toegekende verblijfplaats te verblijven. Daarnaast gaat het om de beperking van een grondrecht, neergelegd in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een dergelijke inperking kan niet in de Rva 2005 worden neergelegd, maar zal dat moeten geschieden in een formele wet. Eiseres meent dan ook dat zij niet verplicht was om te verblijven in het AZC en stelt dat zij hieromtrent niet naar behoren is ingelicht zoals bedoeld in het Jawo-arrest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, of de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening al dan niet terecht is verlengd tot 18 maanden en of de inperking van het recht zoals neergelegd in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM heeft mogen plaatsvinden in de Rva 2005. Meer specifiek is tussen partijen in geschil of eiseres was ondergedoken in de zin van de Dublinverordening en of zij naar behoren is ingelicht over haar verplichtingen.
(On)zorgvuldig handelen verweerder
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gedetailleerd heeft uiteengezet wat er met eiseres is afgesproken met betrekking tot de geplande vlucht op 10 januari 2020, dat een COa-medewerker de avond ervoor heeft geconstateerd dat de kamer van eiseres leeg was en dat AVIM Oost-Nederland vervolgens een bericht van vertrek heeft opgemaakt. Anders dan eiseres lijkt te stellen, is er geen sprake van een zogeheten mob-melding van het COa. Verweerder heeft zich gebaseerd op het bericht van vertrek van AVIM Oost-Nederland en op 11 september 2020, voordat eiseres de gronden van beroep had ingediend, heeft verweerder de M100 (bericht van vertrek) van
AVIM Oost-Nederland in het digitale dossier gevoegd. Het bericht van vertrek is dus wel degelijk met eiseres gedeeld en eiseres had op grond daarvan kunnen controleren of het bestreden besluit op dit punt juist is. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderduiken in de zin van de Dublinverordening
Artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt dat, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
Het Hof heeft in het Jawo-arrest van 19 maart 2019 onder meer het volgende geoordeeld:
“Artikel 29, lid 2, tweede zin, van de Dublin III-verordening dient aldus te worden uitgelegd dat een verzoeker „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.“
In artikel 7, tweede lid, van de Opvangrichtlijn is bepaald dat lidstaten een besluit kunnen nemen over de plaats van verblijf van de asielzoeker, om redenen van openbaar belang, openbare orde of indien nodig voor een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het asielverzoek.
De Nederlandse normen die betrekking hebben op opvang en verstrekkingen aan asielzoekers zijn opgenomen in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) en de Rva 2005. Op grond van de Wet COA is het COa belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. In de wet zijn de taken van het COA, de informatievoorziening, de bekostiging, de sturing en het toezicht op het COA vastgelegd. Het COA bepaalt in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
In de Rva 2005 zijn nadere regels uitgewerkt over opvang en materiële verstrekkingen aan asielzoekers die rechtmatig verblijf hebben op basis van de Vw 2000 (artikel 11, tweede lid, onderdeel b, Vw 2000 en artikel 2, eerste lid, Rva 2005) en die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en aan andere categorieën vreemdelingen die aan de asielzoeker worden gelijkgesteld. De Rva 2005 regelt de voorwaarden voor opvang, de rechten en de verplichtingen van asielzoekers en daaraan gelijkgestelden tijdens de opvang en de beëindiging van de opvang.
Artikel 19, eerste lid, onder a, b en e, van de Rva 2005 bepaalt dat de asielzoeker die onderdak heeft in een opvangcentrum onder andere verplicht is de huisregels na te leven die zijn neergelegd in het reglement van het desbetreffende opvangcentrum, gevolg te geven aan de aanwijzingen van het personeel van het desbetreffende opvangcentrum en te voldoen aan de COa inhuisregistratie door zich wekelijks te melden bij het COa teneinde te kunnen vaststellen of hij nog in de opvangvoorziening verblijft en aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Bij het niet voldoen aan de verplichtingen heeft het COa de mogelijkheid om asielzoekers bepaalde verstrekkingen te onthouden. Dit is neergelegd in artikel 10 van de Rva en uitgewerkt in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV).
Op de website van het COa staat verder dat iedere asielzoeker de huisregels ondertekent bij aankomst bij het COa. In de huisregels is onder andere neergelegd dat op alle COa-locaties een meldplicht geldt. Asielzoekers zijn verplicht zich te melden op het tijdstip dat het COa aangeeft op een daartoe aangewezen plaats. Specifieke informatie over deze meldplicht ontvangt de asielzoeker van een COa-medewerker op de AZC-locatie. Als een asielzoeker een goede reden heeft om niet aan deze meldplicht te voldoen, dan moet dat vooraf aan een COa-medewerker worden medegedeeld en een ontheffing van de meldplicht worden aangevraagd. De COa-medewerker kan vragen om bewijsdocumenten te laten zien waaruit blijkt dat er een geldige reden is om niet bij de meldplicht aanwezig te zijn.
De geplande overdracht van eiseres op 10 januari 2020 is door toedoen van eiseres geannuleerd omdat zij niet is verschenen voor de vlucht. Eiseres zou op 10 januari 2020 om 03:55 bij de receptie moeten klaarstaan en zou om 04:10 worden opgehaald. Gebleken is echter dat de kamer van eiseres op 9 januari om 21:00 uur al helemaal leeg was, dat eiseres daar niet aanwezig was en dat zij niet is verschenen voor de vlucht, zodat de geplande overdracht niet door kon gaan. Eiseres heeft de autoriteiten niet van haar afwezigheid op de hoogte gesteld terwijl zij naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk en voldoende is geïnformeerd over haar verplichting om zich te melden en om de bevoegde nationale autoriteiten van haar afwezigheid op de hoogte te brengen.
19. Artikel 7, tweede lid, van de Opvangrichtlijn is, anders dan de gemachtigde van eiseres stelt, zeer uitvoerig uitgewerkt in de nationale wet- en regelgeving. Uit artikel 19 van de Rva 2005 volgt de verplichting van de asielzoeker om zich aan de huisregels van het COa te houden, waaronder de verplichting zich te houden aan de meldplicht en toestemming te vragen aan het COa om elders te verblijven, waarvan eiseres bij aankomst in het AZC op de hoogte is gesteld. Eiseres heeft immers op 19 augustus 2019 het formulier ‘
Rights and obligations document + declaration of consent for processing personal details’ondertekend. Onder het kopje
‘Obligations’is eiseres erop gewezen dat zij verplicht is zich te houden aan de meldplicht bij het COa (punt 4), gebruik te maken van de opvang die het COa biedt en dat het niet is toegestaan dat zij elders verblijft zonder toestemming van het COa (punt 5). Anders dan eiseres stelt, staat in dat document niet dat je alleen verplichtingen hebt als je ook gebruikmaakt van de rechten die je geniet. Zolang als een vreemdeling rechten geniet, rusten op de vreemdeling ook verplichtingen, daargelaten de vraag of de vreemdeling gebruikmaakt van deze rechten. In het geval van eiseres geldt dat zij recht had op opvang en dat zij daar ook lange tijd gebruik van heeft gemaakt. Op het moment dat eiseres het AZC verliet, had zij dan ook nog steeds de verplichting om te melden dat ze weg ging en om toestemming te vragen van het COa om elders te verblijven. Eiseres heeft dat echter niet gedaan en heeft zich in de periode van 10 januari 2020 tot 1 februari 2020 niet aan de geldende verplichtingen gehouden, hetgeen heeft geresulteerd in een ‘bericht van vertrek’. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zich niet tot een COa-medewerker heeft gewend en dat zij voor haar vertrek niet heeft gevraagd om ontheffing van de meldplicht. Niet gesteld en gebleken is dat er een geldige reden was voor eiseres om de autoriteiten niet in te lichten over haar afwezigheid en dat het niet de bedoeling was om zich te onttrekken aan de Nederlandse autoriteiten. De omstandigheid dat eiseres zich op 1 februari 2020, voor de overdrachtstermijn, weer heeft gemeld leidt niet tot een ander oordeel. Dat betekent immers niet dat in de tussentijd geen sprake is geweest van onderduiken zoals bedoeld in de Dublinverordening.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat eiseres was ondergedoken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiseres is immers vlak voor de geplande overdracht uit de opvang vertrokken zonder de bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen, terwijl zij naar behoren is geïnformeerd over de verplichtingen die op haar rusten.
Artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM
19. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de inperking van het recht als bedoeld in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM niet rechtmatig is omdat een dergelijke inperking in een formele wet moet zijn neergelegd en dus niet in de Rva 2005 kan worden neergelegd, overweegt de rechtbank tot slot als volgt.
19. Artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM bepaalt dat een ieder die wettig op het grondgebied van een lidstaat verblijft, binnen dat grondgebied het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen. In het derde en vierde lid is vermeld dat deze rechten mogen worden ingeperkt als die inperkingen bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in een aantal daar genoemde belangen dan wel als die inperkingen gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.
19. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM een beperking op het recht op vrijheid van verplaatsing mogelijk is. Verder staat in de Engelse tekst van artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM vermeld:
“No restrictions shall be placed on the exercise of these rights other than such as are in accordance with law (…)”. Daargelaten de vraag of uit de Engelste tekst moet worden afgeleid dat een inperking uitsluitend mogelijk is bij wet in formele zin, zoals eiseres betoogt, is daarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake. Zo volgt uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet COA dat het COa belast is met het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening en op gemeentelijke opvangplaatsen. De vreemdeling kan daarmee dus niet vrijelijk zijn verblijfplaats kiezen, welke inperking volgt uit een wet in formele zin. Daarnaast is deze inperking naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd door het algemeen belang van het houden van toezicht op vreemdelingen (artikel 2, vierde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM). De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van strijd met artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM.
De conclusie
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres was ondergedoken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft de verantwoordelijke lidstaat, Italië, hiervan tijdig op de hoogte gesteld zodat de termijn voor overdracht terecht is verlengd tot 18 maanden en derhalve eindigt op 25 mei 2021. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiseres niet op Nederland is overgegaan.
19. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 13 oktober 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.