1.2.Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser overeenkomstig eisers verzoek een hogere tegemoetkoming in de woninghuur toegekend. Deze verhoging is niet met terugwerkende kracht toegekend vanaf 1 januari 2019, maar vanaf 3 juli 2019 (datum verzoek).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9150, dat hij slechts gehouden is om de tegemoetkoming te betalen met terugwerkende kracht tot aan de datum van het verzoek van eiser, als sprake is van een duuraanspraak. Verweerder ziet in dit geval geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 28 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). De uitspraak van de Raad van 6 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1328, waar eiser zich op heeft beroepen, ziet op een andere rechtsvraag, namelijk of het rechtens juist is het geldende huurplafond slechts eenmalig vast te stellen. De Raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Deze uitspraak laat echter onverlet dat verweerder slechts gehouden is om de tegemoetkoming te betalen met terugwerkende kracht tot aan de datum van het verzoek van eiser, als sprake is van een duuraanspraak. Verweerder heeft eisers verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit. Bij de toetsing van dat verzoek moet een onderscheid worden gemaakt tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaand aan eisers verzoek moet worden bezien of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiervan is geen sprake. Verweerder benadrukt dat eiser ambtshalve op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om gedurende de buitenlandplaatsing een hogere tegemoetkoming te krijgen. Hierbij is eiser geïnformeerd dat een militair zelf die aanvraag moet indienen om in aanmerking te komen voor een hogere tegemoetkoming. Ook eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat niet is gebleken van gelijke gevallen. Voor toekenning met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2019, zoals door eiser verzocht, bestaat daarom geen verplichting.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – aan dat de hogere tegemoetkoming in de woninghuur met terugwerkende kracht dient te worden toegekend vanaf 1 januari 2019. Eiser stelt dat het voor hem pas na zijn salarisverhoging duidelijk is geworden dat hij bij een salarisverhoging aanspraak kan maken op een hogere tegemoetkoming in de woninghuur. Volgens eiser kan verweerders standpunt geen stand houden. Ook in de eiser aangehaalde uitspraak van de Raad van 6 april 2017 is verzocht om aanpassing van het huurplafond met terugwerkende kracht. De Raad heeft dit verzoek gehonoreerd vanaf het moment waarop de aanspraak ontstond. Eiser meent dat hij niet eerder dan wel onjuist is voorgelicht en dat de te late indiening van zijn verzoek hem daarom niet mag worden tegengeworpen.
4. Op grond van artikel 13, tweede lid, onder a, van het VBD, heeft de defensie-ambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest in Duitsland, de Nederlandse Antillen of Aruba: een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de door de commandant bepaalde maximale huur, en de eigen bijdrage.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen zijn salarisstroken van februari, maart, april, mei en juni 2019, terwijl eiser had kunnen weten dat hij, gelet op zijn salarisverhoging, een aanpassing van het huurplafond kon aanvragen. Dat betekent dat die besluiten in rechte vaststaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het door eiser in juli 2019 ingediende verzoek terecht heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van februari 2019. De rechtbank volgt verweerder in het gemaakte onderscheid in het toetsingskader tussen het verleden en de toekomst.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser voor de periode tot aan het verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, naar voren heeft gebracht, zodat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om voor die periode terug te komen van het in rechte vaststaande besluit van februari 2019.