ECLI:NL:RBDHA:2020:10950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
09/797104-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van verkeersongeval

Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2017 betrokken was bij een verkeersongeval in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1992, reed onder invloed van alcohol en drugs met een snelheid van 85,2 tot 86,5 km/u waar 50 km/u was toegestaan. Hij negeerde meerdere rode verkeerslichten en botste op een fietser, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken teen en diverse kneuzingen. Na het ongeval verliet de verdachte de plaats van het ongeval, wetende dat hij letsel had veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de feiten. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een rijontzegging van 5 jaar, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van 30 maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich volstrekt onverantwoord had gedragen in het verkeer, wat niet alleen de gezondheid van het slachtoffer in gevaar bracht, maar ook de verkeersveiligheid als geheel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Parketnummer: 09/797104-17
Datum uitspraak: 4 november 2020
Verstek
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 januari 2019 (pro forma) en van 21 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 april 2017 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, ( [naam weg 1] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een hoeveelheid alcohol en/of drugs had genuttigd en/of gebruikt en/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl zijn motorrijtuig rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde, immers vertoonde de wielremcilinder van de rechter achterrem lekkage en/of was onvoldoende remvloeistof in het reservoir aanwezig en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met die (veel) te hoge snelheid de kruising van [naam weg 1] met de [naam weg 2] is genaderd en/of opgereden en/of (daarbij) een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd dat tenminste 5 seconden rood licht uitstraalde en/of (vervolgens)
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een op die kruising overstekende fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] )
zwaar lichamelijk letsel, te weten een teenfractuur en/of diverse kneuzingen en/of rug- en/of knieklachten en/of Postcommotioneel Syndroom, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [naam weg 1] , als volgt heeft gehandeld: hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een hoeveelheid alcohol en/of drugs had genuttigd en/of gebruikt en/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl zijn motorrijtuig rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde, immers vertoonde de wielremcilinder van de rechter achterrem lekkage en/of was onvoldoende remvloeistof in het reservoir aanwezig en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- met die (veel) te hoge snelheid de kruising van [naam weg 1] met de [naam weg 2] is genaderd en/of opgereden en/of (daarbij) een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd dat tenminste 5 seconden rood licht uitstraalde en/of (vervolgens)
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een op die kruising overstekende fietser, waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] )
letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 02 april 2017 te 's-Gravenhage als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig auto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op/aan [naam weg 1] , op of omstreeks 02 april 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in
's Gravenhage op/aan [naam weg 1] , op of omstreeks 02 april 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair, met een partiele vrijspraak voor de roekeloosheid, tot bewezenverklaring van feit 2 en feit 3 primair.
3.2
Gebruikte bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen inhoudende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.3
Bewijsoverwegingen
Het ongeval
Op basis van bewijsmiddelen 2, 12 en 17 stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 2 april 2017 omstreeks 09:14 uur heeft op de kruising van [naam weg 1] en de [naam weg 2] te Den Haag een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij een Peugeot 107C (verder te noemen: de Peugeot) met hoge snelheid een fietser, [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] of de fietser) heeft aangereden. [slachtoffer] stond vlak voor het ongeval bij het stoplicht op de [naam weg 2] vanuit het [naam straat 1] om [naam weg 1] over te steken en haar weg voort te zetten op de [naam weg 2] . Tijdens het oversteken is de Peugeot met de voorzijde gebotst tegen de rechterzijde van (de fiets van) [slachtoffer] . [slachtoffer] is door deze botsing hard in aanraking met de voorzijde en de voorruit van de Peugeot gekomen en uiteindelijk op het wegdek beland. De bestuurder en de bijrijder van de Peugeot zijn na het ongeval uitgestapt, weggerend van de plek van het ongeval en bij het [naam straat 1] op de tram zijn gestapt.
Uit de Verkeers Ongeval Analyse is gebleken dat de bestuurder van de Peugeot met een snelheid gelegen tussen 85,2 en 86,5 kilometer per uur daar waar een maximumsnelheid van 50 kilometer was toegestaan aan kwam rijden en dat het stoplicht reeds negen seconden rood licht uitstraalde voordat de Peugeot het kruispunt op [naam weg 1] opreed. De Peugeot heeft een (nood)remming uitgevoerd waarbij het voertuig na ongeveer 59,4 meter tot stilstand is gekomen. De snelheid van de Peugeot ten tijde van de botsing met de fietser bedroeg tussen de 64,8 en de 66,2 kilometer per uur. Daarnaast is uit voornoemde analyse gebleken dat de Peugeot in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde, omdat de rechter achterrem defect was, de wielremcilinder lekkage vertoonde en er onvoldoende remvloeistof in het reservoir aanwezig was.
Letsel slachtoffer
De rechtbank stelt op basis van bewijsmiddelen 13, 14, 15 en 16 vast dat het slachtoffer door het ongeval een hoofdwond, gebroken teen, kneuzingen aan knie en schouder, een paniekstoornis en het postcommotioneel syndroom heeft opgelopen. Ten gevolge hiervan is [slachtoffer] in de afgelopen drie jaar geruime tijd niet in staat geweest om te werken en had zij meermalen per week fysiotherapie voor haar rug- en knieklachten. Daarnaast kon zij zich slecht concentreren, raakte ze snel vermoeid van veel prikkels en had ze veel slaap nodig. De rechtbank is, gelet op de aard en omvang van het letsel en de duur van het herstel, van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op 2 april 2017 de bestuurder van de Peugeot was, en of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Hiertoe dient de rechtbank – gelet op hetgeen is tenlastegelegd – te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Voorts ziet de rechtbank zich voor de vragen gesteld of de verdachte de plaats van ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat hij het slachtoffer letsel is toegebracht (feit 3 primair) of het slachtoffer in ‘hulpeloze’ toestand heeft achtergelaten zoals bedoeld in artikel 7 sub b WVW 1994 (feit 3 subsidiair) en of de verdachte bloedonderzoek heeft geweigerd (feit 2).
Bestuurder Peugeot
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 5 het volgende vast.
De verdachte droeg op het moment van de aanhouding op heterdaad een roodkleurige hoodie en had een verwonding aan zijn linkerhand. Bij de insluitingsfouillering vonden verbalisanten glas(scherven) in de kleding van de verdachte. Ook in de Peugeot is glas en zijn glasscherven aangetroffen als gevolg van de gebarsten voorruit waarbij delen van de deels kapotte voorruit aan de bestuurderszijde naar binnen zijn gebogen. Uit camerabeelden van de Afdeling Bewaken en Beveiligen van het ongeval en de [naam weg 2] is bovendien gebleken dat de verbalisant die de verdachte heeft aangehouden, kort na het ongeval ziet dat de bestuurder van auto met [kenteken] (de rechtbank neemt aan: de Peugeot) uitstapt en de [naam weg 2] inloopt en daarna de bijrijder ziet uitstappen en eveneens de [naam weg 2] ziet inlopen. Vervolgens ziet de verbalisant op camerabeelden in de [naam weg 2] eerst een man met een rode hoodie rennen in de richting van de tramhalte van de [naam straat 2] . Hij herkent deze man als de verdachte. Even later ziet hij de bijrijder ook. Er zijn daarnaast ook twee getuigen die een man met een fors postuur uit het bij het ongeval betrokken voertuig zien stappen en vervolgens in de richting van de [naam straat 2] lopen.
Anders dan de verdachte bij de politie heeft verklaard, is de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat de verdachte de bestuurder van de bij het ongeluk betrokken Peugeot was.
Mate van schuld
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag in welke mate de verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het verkeersongeval. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2014:470). Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ – in de betekenis van ‘onberaden’ – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid WVW 1994, moet de rechtbank beoordelen of uit volgende te noemen feiten en omstandigheden is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen 1, 2, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 17 en 18 het volgende vast.
De verdachte is in de nacht voor het ongeval uitgegaan en heeft daarbij alcohol genuttigd. De verdachte heeft daarnaast verklaard af en toe cocaïne te gebruiken. Bij de fouillering van de verdachte zijn twee ponypacks met een stof aangetroffen waarvan door het NFI is vastgesteld dat die stof cocaïne bevat. Tijdens de voorgeleiding van de verdachte constateerde de hulpofficier van justitie dat de verdachte naar alcohol rook en daarnaast bloeddoorlopen ogen met verwijde pupillen had en ongeremd en ongecontroleerd gedrag vertoonde. De hulpofficier van justitie vermoedde daarom dat de verdachte zowel alcohol als drugs had gebruikt. De verdachte heeft niet meegewerkt aan een bloedonderzoek, waardoor niet is komen vast te staan of en zo ja, hoeveel alcohol en/of drugs in het bloed van de verdachte aanwezig was op 2 april 2017.
Op grond van de waarnemingen van de hulpofficier van justitie, de bij de verdachte aangetroffen cocaïne en de verklaring van de verdachte daarover, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft gereden terwijl hij alcohol had gedronken en drugs had gebruikt.
Onder invloed van alcohol en cocaïne en in een qua remsysteem onvoldoende onderhouden auto heeft de verdachte op [naam weg 1] te Den Haag gereden, een weg met meerdere, door verkeerslichten gereguleerde kruispunten. De verdachte reed daar voortdurend met veel hogere snelheid dan was toegestaan. Zonder deze hoge snelheid te verminderen heeft de verdachte bovendien eerst een rood verkeerslicht op de kruising van [naam weg 1] en de [naam weg 3] genegeerd en heeft daarna met onverminderde snelheid zijn weg op [naam weg 1] vervolgd. Met een snelheid die gelegen was tussen de 85,2 en 86,5 kilometer per uur is de verdachte doorgereden door het voor hem bestemde rode verkeerslicht op de kruising met de [naam weg 2] , terwijl het zicht op het kruisende verkeer minimaal was door de tot het trottoir oprijzende hoge bebouwing en het verkeerslicht ook al geruime tijd rood licht uitstraalde.
Zeer ernstig gevaar in het leven geroepen
Door aldus te rijden heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen. De verdachte reed met voortdurende hoge snelheid over kruisingen van een weg in stedelijk gebied ondanks voor hem uitstralend rood licht. Het was gelet op het tijdstip van de dag, 9.15 uur, alleszins waarschijnlijk dat ander verkeer met groen licht de kruising zou passeren, zoals [slachtoffer] op haar fiets.
Door desondanks en met hoge snelheid het kruispunt op te rijden nam de verdachte naar het oordeel van de rechtbank onverantwoorde risico's. Het kan niet anders dan dat verdachte zich daar bewust van moet zijn geweest.
Alle feiten en omstandigheden zoals hierboven genoemd in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond, dat hierdoor zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich daarvan bewust was.
Verlaten plaats ongeval (feit 3)
Op grond van de bewijsmiddelen 3, 4, 5, 13 en 18 stelt de rechtbank vast dat de verdachte en zijn bijrijder na het ongeval zijn uitgestapt, naar het slachtoffer gekeken hebben en daarna de [naam weg 2] in zijn gerend om aldaar de tram in te stappen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat het slachtoffer letsel was toegebracht.
Weigeren meewerken bloedonderzoek (feit 2)
Op grond van de bewijsmiddelen 10 en 11 stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 2 april 2017 eerst geen toestemming heeft verleend om bloedonderzoek in de zin van artikel 8 WVW te verrichten en vervolgens twee maal het bevel van de hulpofficier van justitie om mee te werken aan bloedonderzoek heeft geweigerd, waarbij hem werd medegedeeld dat weigering een misdrijf oplevert.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich op 2 april 2017 zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld, in de zin van roekeloosheid, te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 1 primair), dat hij de plaats van het door hem veroorzaakte ongeval heeft verlaten terwijl hij wist dat het slachtoffer letsel had (feit 3) en dat hij geweigerd heeft mee te werken aan een bloedonderzoek (feit 2).
4. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op
of omstreeks02 april 2017 te 's-Gravenhage
, in elk geval in Nederland,als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg,
([naam weg 1]
), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,als volgt te handelen:
dathij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij een hoeveelheid alcohol en
/ofdrugs had genuttigd en
/ofgebruikt en
/of (vervolgens)
- heeft gereden terwijl zijn motorrijtuig rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde, immers vertoonde de wielremcilinder van de rechter achterrem lekkage en
/ofwas onvoldoende remvloeistof in het reservoir aanwezig en
/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en
/ofverkeersveiligheid ter plaatse
(veel
)te hoge snelheid en
/of (vervolgens)
- met die
(veel
)te hoge snelheid de kruising van [naam weg 1] met de [naam weg 2] is genaderd en
/ofopgereden en
/of (daarbij
)een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd dat tenminste 5 seconden rood licht uitstraalde en
/of (vervolgens)
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was
ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een op die kruising overstekende fietser, waardoor een ander te weten die fietser
(genaamd [slachtoffer]
)
zwaar lichamelijk letsel, te weten een teenfractuur en
/ofdiverse kneuzingen en
/ofrug- en
/ofknieklachten en
/ofPostcommotioneel Syndroom,
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste
of tweedelid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op
of omstreeks02 april 2017 te 's-Gravenhage als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (auto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op
/aan[naam weg 1] , op
of omstreeks02 april 2017 de
(voornoemde
)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden,aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op 2 april 2017 in stedelijk gebied door met zijn personenauto met zeer hoge snelheid te rijden en door het rode verkeerslicht te negeren, een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij op een kruispunt een overstekende fietser heeft aangereden. De bewezenverklaring maakt duidelijk dat de verdachte roekeloos is geweest in verkeer. De verdachte heeft het slachtoffer na de aanrijding achtergelaten en de plaats van het ongeval verlaten. Tot slot heeft de verdachte geweigerd mee te werken aan een bloedtest.
Het slachtoffer heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer is gedurende twee jaar arbeidsongeschikt geweest en ondervindt ook thans nog concentratieproblemen. Met zijn handelen heeft de verdachte allereerst grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke gezondheid en integriteit van het slachtoffer en in meer algemene zin ook de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Door het slachtoffer na het ongeval aan haar lot over te laten heeft de verdachte bovendien blijk gegeven zich als deelnemer aan het verkeer volstrekt onverantwoord te hebben gedragen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank neemt in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 21 september 2020 in 2015 is veroordeeld voor rijden onder invloed en in 2016 en 2017 voor het negeren van een verkeersteken en te snel rijden. Die veroordelingen hebben hem er klaarblijkelijk niet van weerhouden om op 2 april 2017 wederom de verkeersregels in ernstige mate te schenden.
Strafmaat
Het bewezenverklaarde rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en daarnaast een rijontzegging van lange duur. Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie bij feit 1 tot bewezenverklaring van schuld in de zin van roekeloosheid is gekomen, komt de rechtbank tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, die is aangevangen op 2 april 2017, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak kan worden volstaan met deze constatering nu het een beperkte overschrijding betreft en de duur van het geding mede het gevolg is geweest van het schorsen van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2019 op verzoek van de verdediging in verband met het mogelijk formuleren van onderzoekswensen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van een hierna te melden duur.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 163, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wet;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 3 primair:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
veroordeelt de verdachte ter zake de feiten voorts tot:
-
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 (vijf) jaren;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.F.M. Klappe, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. T.E.F. Reijnders, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Kok, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2020.
Bijlage I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2017090478, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 91).
1. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (p. 55):
"
Op zondag 2 april 2017, omstreeks 09:15 uur, bevond ik mij samen met mijn man en zoontje, in ons voertuig. Wij stonden stil op de [naam weg 1] in Den Haag.
Wij stonden te wachten voor het rode verkeerslicht. Dit betrof de kruising [naam weg 3]
met [naam weg 1] . Wij stonden als tweede in de rij.
Op dat moment zag ik dat er een donker gekleurd voertuig, met het [kenteken] , ons links inhaalde. Ik schat dat het voertuig ons inhaalde met ongeveer 70 a 80 kilometer per uur. Ik hoorde dat mij mijn man zei: "Wat is dat voor gek." Nadat het voertuig ons had ingehaald, zag ik dat het voertuig het rode verkeerslicht negeerde. Ik zag dat het voertuig geen snelheid minderde toen het de kruising overstak. Ik zag dat het voertuig rechtdoor [naam weg 1] op reed.”
2. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (p. 14):
Op zondag 2 april 2017, omstreeks 09:14 uur, bevond ik mij met motorsurveillance
belast op de [naam straat 3] te 's-Gravenhage. Ik hoorde over de meldkamer dat
een andere politie-eenheid werd gestuurd naar een aanrijding met letsel op de [naam weg 1]
. Ik ben yervolgens ook die kant op gereden. Tijdens het aanrijden
hoorde ik portofonisch dat er een bij de aanrijding een slachtoffer ernstig gewond
was en dat de veroorzaker de plaats van ongeval had verlaten. Ik hoorde vervolgens
dat er twee mannen waren weggerend en dat zij hoogstwaarschijnlijk op de
[naam straat 2] de tram waren ingestapt welke in de richting van het centrum was
gereden. Ik hoorde van de meldkamer dat er op de [naam straat 4] een tram was
stilgezet en dat de trambestuurder de deuren dicht hield tot de politic ter plaatse
was.
Dit zou de tram betreffen die zojuist was weggereden bij de halte [naam straat 2] .
Ik ben vervolgens naar de [naam straat 4] gereden.
Tijdens het aanrijden hoorde ik portofonisch dat de twee mannen die waren
weggerend, hierna te noemen verdachten, twee donker getinte mannen waren
waarvan er een (1) een capuchon zou hebben. Ter plaatse op de [naam straat 4]
aangekomen zag ik een tram stil staan. Ik zag dat dit tramlijn 1 betrof richting Delft
en [wagennummer] . Ik ben vervolgens naar de tram gelopen.
Ik zag dat de trambestuurder de voorste tramdeur voor mij opende. Ik ben
vervolgens de tram in gegaan. Ik zag dat er een aantal mensen in de tram zaten. Ik
zag dat er in totaal drie donker getinte mannen in de tram zaten waarvan er een (1)
in het midden zat en twee helemaal achterin. Desgevraagd verklaarde de
trambestuurder mij dat hij had gezien dat de twee donker getinte mannen, die
helemaal achter in de tram zaten, bij [naam weg 1] aan kwamen
rennen en dat ze de tram in waren gestapt en helemaal achterin gingen zitten. (…)
Ik ben vervolgens naar achteren gelopen en ik zag dat de twee donker getinte
mannen die achterin de tram zaten achter elkaar zaten. Ik zag dat de voorste man
een gezet postuur had en dat hij een donker rood sweatervest droeg met een
capuchon/hoody. Ik zag dat dit sweatervest witkleurige letters van boven naar
beneden over de rechter arm had lopen. Verder zag ik dat deze man een blauwe
spijkerjeans droeg.
Ik zag dat de achterste man een slank postuur had en dat hij een grijs vest dan wel
jas droeg. Verder droeg hij een zwarte pet met een wit Nike logo. Gezien de
verklaring van de trambestuurder, dus dat zij waren ingestapt nabij de locatie van
de aanrijding, en het feit dat zij overeenkomsten hadden met het opgegeven
signalement heb ik de mannen als verdachte aangemerkt en heb ik ze aangesproken
en hun legitimatiebewijzen ter inzage gevorderd.
Ik zag dat de achterste man met het grijze vest direct zijn portemonnee pakte. Ik
hoorde de man met het donkerrode vest vragen waarom hij zijn legitimatiebewijs
moest geven. Ik merkte aan hem dat hij sen beetje zenuwachtig was en ik hoorde dat
hij verbaal niet echt mee werkte. Ik heb hem. nogmaals duidelijk op een niet te mis
te verstane wijze zijn legitimatiebewijs ter inzage gevorderd.
Tijdens de staandehouding hoorde ik portofonisch dat een (1) van de weggerende
verdachten een bruin/grijze lang model jas zou dragen en dat er een (1) een hoody
zou dragen met daarop een wit/grijze tekst. Op dat moment zag ik dat de linkerhand
van de man met de donkerrode sweater verwond. was en dat deze bloedde. Hierdoor
had ik het vermoeden dat hij op enige wijze tijdens de aanrijding gewond is geraakt.
(…)
De man met de donkerrode sweater bleek later te zijn genaamd;
*** [verdachte] ***
3. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (p. 38):
Daarna stapte de bestuurder uit. Dat was een gezette man met een getinte huidskleur. Volgens mij een Hindoestaanse man. Kleding weet ik niet.
Ik zag dat de bestuurder de auto uit stapte, twee stappen richting het slachtoffer
liep en zich vervolgens omdraaide en weg liep in de richting van de [naam weg 2]
.
4. Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (p. 46):
Vervolgens zag ik dat het betrokken voertuig net voor de verongelukte vrouw tot
stilstand kwam. Het viel mij op dat omstanders op het voertuig af liepen en zag vervolgens dat een (1) persoon uit het betrokken voertuig stapte en over [naam weg 1] wegliep in de richting van de [naam weg 2] .
Nadat deze persoon was aangekomen op de kruising [naam weg 1] met die van de [naam weg 2] l.iep de man de [naam weg 2] in, in de richting van de [naam straat 2] . Ik kan mij niet meer herinneren of dit de bestuurder of de bijrijder was van het voertuig. Wat ik wel zeker weet is dat deze man in het voertuig heeft gezeten. Ik kan de man als volgt omschrijven:
Man;
Fors postuur;
Groen/bruine trui voorzien van hoody;
Wit/grijs opdruk aan de voorzijde;
Donkere huidskleur.
Voor de rest kan ik mij niets meer herinneren over deze man. Wat ik wel nog kan
zeggen is dat de bovengenoemde man na de aanrijding naar de voorzijde van het
voertuig is gelopen, keek in de richting van het slachtoffer, en vervolgens wegliep.
Nadat de aanrijding had plaatsgevondea heb ik het alarmnummer gebeld en zag dat een (1) van de omstanders dezelfde bovengenoemde man aanwees.
5. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage, opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 43, 44a, 44b, 44c):
Op zondag 2 april 2017, omstreeks 09:30 uur, bevond ik mij op [naam weg 1]te 's-Gravenhage ter hoogte van [perceelnummer] . Ik bevond mij daar naar aanleiding van een aanrijding met letsel die kort daarvoor had plaatsgevonden en waarbij een (1) partij de plaats van het ongeval had verlaten. Op datum voornoemd te 09:20 uur had ik hierdoor de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] op heterdaad aangehouden in een tram op de [naam straat 4] .
Tijdens de aanhouding had ik gezien dat de verdachte [verdachte] een verwonde linkerhand had die bloedde.
Op [naam weg 1] zag ik het voertuig staan welke was betrokken bij de
aanrijding en waar de verdachten uit waren gekomen voordat zij waren weggerend. Dit voertuig betrof een zwarte bestelbus van bet merk Opel,. voorzien van het [kenteken] . Ik zag dat de voorruit van dit voertuig volledig gebarsten was. Ik ben naar het voertuig gelopen en ik zag dat de voorruit naar binnen kapot was gebarsten waardoor er grote scherpe glaspunten / glasscherven naar binnen staken. Ik zag dat een (1) glaspunt precies boven het stuur uitstak op ongeveer vier centimeter van het stuur vandaan. Het is dus zeer goed mogelijk dat de [verdachte] zijn linkerhand heeft verwond aangezien deze het stuur vast hield op het moment dat de glaspunt /glasscherf van de vooruit gebarsten was en naar binnen werd gedrukt.
Ik hoorde van de meldkamer dat de afdeling Bewaken en Beveiligen van de Politie Den Haag camerabeelden hadden van de aanrijding en de bestuurder en bijrijder.
Ik ben vervolgens naar de kamer van de afdeling Bewaken en Beveiligen gereden. Ik heb de camerabeelden teruggereden en ik zag daarop het volgende;
(…)
Ik zag vanuit standpunt [naam weg 1] de aanrijding in de verte gebeuren. Ik zag dat de zwarte bestelbus tot stilstand kwam en dat de bestuurder direct uit stapte bij het bestuurdersportier en wegrende in de richting van de [naam weg 2] en ik zag dat hij daar rechtsaf de hoek om rende de [naam weg 2] in en uit zicht verdween. Ik zag dat er vervolgens nog een man van de bestelbus wegrende in de richting van de [naam weg 2] en dat ook hij rechtsaf de hoek om rende de [naam weg 2] in.
Ik zag vanuit standpunt [naam weg 2] dat enkele seconden nadat de aanrijding had plaatsgevonden een man de hoek om. kwam rennen afkomstig van [naam weg 1] . Ik zag dat deze man donker getint was, een gezet postuur had en een donkerrode sweater/hoody droeg met een capuchon over zijn hoof d en witte letters op de rechterarm. Ik herkende deze man als de [verdachte] die ik eerder had aangehouden. Ik herkende hem aan zijn kleding, houding en postuur. Ik zag dat de man over het trottoir rende in de richting van de tramhalte [naam straat 2] .
6. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage, opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 62-63):
Vervolgens werden de trui en de spijkerbroek die de verdachte droeg tijdens zijn
aanhouding uit de bewaarbak gepakt, inbeslaggenomen en op de voorgeleidingsbalie gelegd. Op de voorgeleidingsbalie werden alle voornoemde inbeslaggenomen goederen in open papieren zakken verpakt. Daarna werden de zakken niet afgesloten. Tijdens het vasthouden van de inbeslaggenomen goederen, werden door ons, verbalisanten, schone, blauwe, plastic handschoenen gedragen.
Nadat wij de voornoemde goederen in papieren zakken hadden verpakt, zagen wij,
verbalisanten, op de voorgeleidingsbalie kleine scherven glas liggen. Deze scherven
zagen wij niet op de voorgeleidingsbalie voordat wij de kleding van de verdachte in
beslag namen en de kleding op de balie hadden verpakt.
7. Het proces-verbaal van bevindingen wegen en kleurenreactietest stof pony-paks, opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 61):
In verband met twee door mij, verbalisant, in de broek van de [verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , aangetroffen pony-paks en het vermoeden dat in de pony-paks een verdovend middel verpakt was en de verdenking dat [verdachte] eerder op zondag 2 april 2017 als bestuurder van een personenauto een ernstig ongeval had veroorzaakt, woog en testte ik, verbalisant, de inhoud van de pony-paks. Hieruit bleek mij dat de pony-paks samen 7.5 gram bruto wogen. Tijdens de vervolgens door mij uitgevoerde kleurenreactietest bleek mij dat de aan de test toegevoegde witte substantie uit een van de pony-paks blauw verkleurde. Dit duidt op de aanwezigheid van cocaïne in de witte substantie.
8. Het deskundigenrapport, identificatie van veelvoorkomende drugs, opgemaakt en ondertekend door NFI-deskundige C.M.M. Diever op 18 september 2017, voor zover inhoudende (pagina 80-81):

Kenmerk AAJL0143NL, monster crèmekleurig poeder, bevat cocaine. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.

9. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 66-67):
V : Wat kan U herinneren wat er vanmorgen gebeurd is?
A : Ik ging op stap met neefjes uit Engeland.
V : Wat kunt U verklaren over de cocaïne welke bij U is aangetroffen?
A : Ik gebruik dit zelf af en toe.
V : Heb je gisteren andere dingen gebruikt?
A : Nee alleen gedronken.
10. Het proces-verbaal van voorgeleiding, opgemaakt op 2 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 23):
Tijdens de voorgeleiding constateerde ik dat de uitgeademde lucht van de verdachte
rook naar het gebruik van alcoholhoudende drank. Hij had bloeddoorlopen ogen.
Verder vermoedde ik dat de verdachte ook een stof had gebruikt. Ik vermoedde dat
De verdachte drugs had gebruikt. Ik constateerde dat de verdachte zich zeer
ongeremd en ongecontroleerd gedroeg. De verdachte was zeer recalcitrant.
Tijdens de insluitingsfouillering werd er 2 ponypacks in de kleding van de verdachte
aangetroffen. In de ponypacks bevond zich een wit, op cocaïne gelijkend poeder.
Op zondag, 2 april 2017, te 09:42 uur, vorderde ik de verdachte mee te werken aan
een bloedonderzoek als genoemd in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994. De
verdachte deelde mij mede hier niet aan mee te willen werken.
11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 29):
Tijdens de voorgeleiding heb ik, [naam 1] , zijde hulpofficier van justitie,
de verdachte bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek.
Ik gaf dit bevel op grand van mijn waarnemingen. Deze bestonden uit het feit dat ik
rook dat de adem van de verdachte rook naar inwendig alcoholgebruik en zijn ogen
bloeddoorlopen waren. Tevens kwam de verdachte ongeremd en ongecontroleerd op mij over tijdens de voorgeleiding en ik zag dat de verdachte grote pupillen had, wat mogelijk wees op het feit dat de verdachte drugs gebruikt zou hebben. Tijdens de insluitingsfouillering is in de kleding van de verdachte drugs aangetroffen, zijnde
twee (2) ponypacks met vermoedelijk cocaïne. Hierop is overgegaan tot een bloedonderzoek.
Toestemming bloedonderzoek
Ik, [naam 2] , heb de verdachte gevraagd zijn toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming.
Bevel bloedonderzoek
Op zondag 2 april 2017 te 09:45 uur en op zondag 2 april 2017 te 12:02 uur. Bureau Jan Hendrikstraat , Jan Hendrikstraat 85, 2512 GK 's-Gravenhage, heb ik, [naam 1] , in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is medegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit:
De verdachte gaf bij de voorgeleiding op zondag 2 april 2017 te 09:45 uur, nadat ik, [naam 1] , zijnde hulpofficier van justitie, de verdachte had bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek, aan geen medewerking te verlenen. Nadat de politiearts aan bureau was gekomen heb ik, verbalisant [naam 2] , in bijzin van de politiearts en de hulpofficier van justitie, op zondag 2 april 2017 te 12:00 uur de verdachte gevraagd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Nadat wij hoorden dat de verdachte dit weigerde, heb ik, [naam 1] , zijnde hulpofficier van justitie, op zondag 2 april 2017 te 12:02 uur nogmaals de verdachte zijn medewerking bevolen aan het bloedonderzoek. Wij hoorden dat de verdachte dit weigerde en wij hoorden hem zeggen dat hij al bloed had gegeven. Wij zagen dat de verdachte hierbij zijn bebloede hand aan ons toonde. Vervolgens heb ik, [naam 1] , gevraagd of de verdachte zijn medewerking aan een bloedproef weigerde. Wij hoorden de verdachte verklaren dat hij hier niet aan mee zou werken en
wij zagen dat de verdachte weer op zijn matras in zijn cel ging liggen.
12. Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , opgemaakt op 3 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 68-69):
Op zondag 2 april 2017, omstreeks 09:00 uur ging ik van huis weg. Dat is de
[adres 2] . Daar woont mijn vriend. Via de
[naam straat 2] reed ik op mijn fiets richting Vredespaleis. Ik was voornemens
richting mijn werk te rijden. Dit is op het [naam straat 5]
Gekomen op de kruising [naam weg 2] met [naam weg 1] moest ik stoppen voor rood verkeerslicht. Ik wilde rechtdoor de [naam weg 2] verder inrijden. Ik stond te wachten voor rood licht. Ik zag nog een rode auto passeren die over [naam weg 1] reed, voor mij gezien van rechts naar links. Ik keek nog naar een etalage van [naam 3]
Ik denk wel dat ik op het knopje van de verkeerslichten heb gedrukt. Dat doe ik
eigenlijk automatisch.
Ik zag het verkeerslicht voor mij op groen springen. Ik reed op een racefiets, een
Fix-Gear. Als je begint met trappen gaat dat best zwaar dus je moet even op gang
komen.
Op het moment dat ik op de kruising reed zag ik vanuit mijn ooghoek een donkere auto aan komen rijden.
Ik weet niet of ik dacht: "Shit, dit gaat veel te snel" Ik weet wel dat op het moment
dat ik deze auto zag hij voor mijn gevoel dichtbij was.
Vanaf toen heb ik niets meer gemerkt en kwam ik bij kennis op straat. Ik lag op
straat.
13. Het geschrift, te weten een medische verklaring, opgemaakt op 4 april 2017, voor zover inhoudende (pagina 71):
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Uitwendig waargenomen letsel:
- hoofdwond
- kneuzing schouder
- kneuzing knie
- gebroken teen
- wonden hand R (4e + 5e vinger)
Bijzondere mededelingen: kneuzingen en knie letsel verder behandeld door orthopeed.
14. Het proces-verbaal van bevindingen, nr. 1500-2017090478-47, opgemaakt op 18 mei 2018, voor zover inhoudende:
Ik kan op dit moment nog niet werken. Ik heb mij aangemeld bij het UWV en ontvang een ziektewet uitkering.
Ik heb mijn school af kunnen maken, maar onder bijzondere omstandigheden.
Naar aanleiding van mijn letsel heb ik op dit moment de volgende klachten:
Ik heb rugklachten en knieklachten waarvoor ik 2 keer per week naar de Fysiotherapeut ga.
Ik heb Postcommotioneel Syndroom opgelopen naar aanleiding van Niet Aangeboren Hersenletsel.
Dit uit zich in:
- slecht kunnen concentreren
- snel vermoeid van te veel prikkels
- veel slapen, maar dan weer goed en dan weer slecht slapen.
Ik heb inmiddels wel een revalidatietraject doorlopen.
Er is op dit moment nog geen zicht op een medische eindtoestand.
15. Het geschrift, te weten Niet-Medische rapportage Ziektewet [slachtoffer] , opgemaakt door [naam 4] , werkzaam bij het UWV op 5 april 2018, voor zover inhoudende:
Eerste ziektedag: 02-04-2017
Datum Eerstejaars Ziektewet Beoordeling: 4 april 2018
Klant is ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 Ziektewet.
16. Het geschrift, te weten de diagnose [slachtoffer] door revalidatiearts R. Grond bij Sophia Revalidatie Westeinde, opgemaakt 17 januari 2018, voor zover inhoudende:
Bovengenoemde patiënt heeft va 17-07-2017 tot 01-12-2017 revalidatiebehandeling gehad bij Sophia Revalidatie Westeinde.
Diagnose
20-jarige patiënte met postcommotioneel syndroom en paniekstoornis na ongeluk begin april 2017 met op T cerebrum geen intracerebrale afwijkingen.
17. Het proces-verbaal, Verkeers Ongeval Analyse, nr. 2017090478-33, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Den Haag, Team Forensische Opsporing, Afdeling Verkeersongevallen Analyse, op 8 november 2017, voor zover inhoudende (pagina 1-9):
Ad b) 1. De Peugeot verkeerde rij technisch in een onvoldoende staat van onderhoud, en vertoonde gebreken, welke mogelijk van invloed zijn geweest op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval.
Tijdens remproeven is gebleken dat bij het krachtig bedienen van de bedrijfsrem het voertuig naar links trok en de remvloeistofindicatielamp oplichtte. Gebleken is dat dit werd veroorzaakt door een defecte rechter achterrem. Dit onderzoek aan de rechter achterrem is gebleken dat de wielremcilinder lekkage vertoonde. Tevens is gebleken dat er onvoldoende remvloeistof in net reservoir zat doch dit bleek wel voldoende om remdruk te kunnen opbouwen.
Met het voornoemde werd niet voldaan aan de eisen zoals gesteld in Regeling voertuigen:
Artikel 5.3.31, lid 1 onder d
1. Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de:
d. onderdelen geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen.
Artikel 5.3.32,
In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn.
Artikel 5.3.38, lid 7
7. Bedrijfsauto's mogen op een droge of nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as.
10. Wij zagen een object welke het zicht van de betrokkenen in elkaars rijrichtingen heeft beïnvloed. Wij zagen namelijk dat een perceel op de hoek [naam weg 2] / [naam weg 1] , het zicht in elkaars rijrichtingen beïnvloedde doch bleek er enigszins zicht door de etalageruit van dit perceel. Hierbij dient verder te warden opgemerkt dat de ongevalslocatie door ons statisch is vastgelegd en dat de omgeving ten tijde van ons onderzoek was afgezet.
Ad d)
1. Ten tijden van het ongeval is met de Peugeot een (nood)remming uitgevoerd
waarbij de voorbanden rem/blokkeersporen hebben afgetekend en waarbij
het voertuig uiteindelijk na ongeveer 59,4 meter op de eindpositie tot stilstand is
gekomen. Voor het verkrijgen van vertragingswaarden zijn dezelfde dag, op
dezelfde locatie onder nagenoeg dezelfde condities en omstandigheden,
vergelijkbare remproeven gehouden met de Peugeot. Rekenend met de lengte van de
bandensporen en de verkregen vertragingswaarden tijdens de vergelijkbare
remproeven, kan gesteld warden dat bij aanvang van de afgetekende
rem/blokkeersporen de Peugeot een voorwaartse snelheid bezat welke heeft gelegen
tussen 85,2 km/h en 86,5 km/h daar waar 50 km/h was toegestaan
Ad e)
3. Wij hebben van de beheerder van de verkeerslichteninstallatie, de Gemeente Den
Haag, de log-bestanden ontvangen waarin de informatie van de
verkeerslichteninstallatie is opgeslagen.
In deze bestanden is te zien wat de kleur is die de lampen van de verkeerslichten
uitstralen op elk moment. Tevens is te zien welke detectielussen bezet zijn op elk
moment en of er storingen bekend waren.
Uit de log-bestanden is gebleken dat:
- er geen storing bekend waren ten tijde van de
confrontatie.
- dat de ontruimingstijd 5 seconden was, dat wil zeggen dat als het
verkeerslicht van de fietser groen licht uitstraalt, het verkeerlicht van de Peugeot
reeds 5 seconden roodlicht uitstraalt.
- wanneer de Peugeot de verre detectielus DOS.3 (welke op 72 meter voor de stopstreep ligt) activeert het verkeerslicht voor de Peugeot reeds 7,4 seconde rood licht uitstraalt.
- wanneer de Peugeot de lange detectielus DOS.2 (welke op 39 meter voor de stopstreep ligt) activeert het verkeerslicht voor de Peugeot reeds 9 seconde road licht uitstraalt.
18. Het aanvullend proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, nr. 2017090478-33A, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Den Haag, Team Forensische Opsporing, Afdeling Verkeersongevallen Analyse, op 27 december 2017, voor zover inhoudende (pagina 3):
Ad d) 2. Na ongeveer 23,4 meter rem/blokkeerspoor is de Peugeot met de voorzijde in confrontatie gekomen met de fiets en diens bestuurder met een botssnelheid welke heeft gelegen tussen 64,8 km/h en 66,2 km/h. Uitgaande vanuit hetzelfde punt van waarnemen (perceptiepunt) als bij voornoemde snelheden is gebleken dat de Peugeot, bij een snelheid van 50 km/h, een stopafstand gehad zou hebben van 28,5 tot 43,9 meter. Rekening houdend met de vooroverbouw van de Peugeot (0,87m) betekend dit dat de Peugeot, in een gebied van 18,3 tot 8,6 meter, voor het conflictpunt stilgestaan zou hebben.
Ad d)
3. Wederom uitgaande van een constante snelheid van 50 km/h van de Peugeot, zou de fiets en diens bestuurder (bij een gemiddelde oprij snelheid als genoemd in Ad c 6) het conflictpunt gepasseerd zijn met minimaal 4,3 tot maximaal 9,3 meter.