ECLI:NL:RBDHA:2020:10949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
NL20.16850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, een Syrisch gezin, in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, op grond van de stelling dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen volgens de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 8 oktober 2020, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken. Eisers voerden aan dat zij eerder in Griekenland asiel hadden aangevraagd en dat de behandeling van hun aanvragen in Kroatië niet gegarandeerd kon worden, gezien de omstandigheden waaronder zij daar waren behandeld. Ze stelden dat er ernstige tekortkomingen waren in de asielprocedure in Kroatië en dat dit hun psychische gezondheid had aangetast.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon beroepen, en dat het aan eisers was om aan te tonen dat dit in hun geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun situatie in Kroatië onacceptabel was en dat de Kroatische autoriteiten niet in staat zouden zijn om hun asielverzoeken adequaat te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris rechtmatig waren en dat de beroepen van eisers ongegrond waren. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.16850 en NL20.16852

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

[naam], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam] ,V-nummer: [V-nummer]
[naam], V-nummer: [V-nummer]
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 september 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.16851 en NL20.16853, plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Sudani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres stellen te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] , en hun minderjarige kinderen op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] . Allen stellen de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 18 juni 2020 hebben eisers asielaanvragen ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië verzoeken om terugname gedaan. Kroatië heeft deze verzoeken aanvaard.
3. Eisers voeren in beroep aan dat zij eerst in Griekenland asiel hebben aangevraagd en dat niet is uitgesloten dat zij hun asielprocedure in Griekenland nog kunnen voortzetten. Eisers stellen in Kroatië op een wijze te zijn behandeld die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] , waardoor bij eiser en zijn zoon psychische klachten zijn ontstaan. Ter zitting hebben eisers gesteld dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van een onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA). Eisers zijn van mening dat er in Kroatië sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure. Gelet op de manier waarop eisers in Kroatië zijn bejegend, rijst bij eisers de vraag in hoeverre de Kroatische autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de asielaanvragen van eisers daadwerkelijk zal nakomen. Ook betwijfelen zij of de mogelijkheid zal bestaan om te klagen bij de Kroatische autoriteiten, omdat dit tijdens hun eerdere verblijf in Kroatië niet mogelijk was. Daarbij verwijzen zij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 10 juni 2020 [4] . Eisers hebben in beroep de volgende stukken overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt over de situatie in Kroatië:
- een e-mail van Rebecca Kampl van 7 augustus 2020;
- een bericht op de website www.borderviolence.eu van 17 juli 2019: ‘Complaint by Croation police officers who are being urged to act unlawfully’;
- een artikel van De Groene Amsterdammer van 7 augustus 2019: ‘Kroatië uitgeknuppeld’;
- een e-mail van Lucia Magnifico van 6 augustus 2020;
- een artikel van Human Rights Watch van 11 december 2018: ‘Croatia: Migrants Pushed Back to Bosnia and Herzegovina’;
- een e-mailconversatie tussen van Martijn Sanders van Vluchtelingenwerk en Maddalena Avon van www.cms.hr van 4 juli 2020;
- een artikel van de website www.cms.hr van 20 juli 2020 en de vertaling daarvan via Google Translate.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de claims aan Kroatië alle informatie over de asielverzoeken van eisers in Europese lidstaten heeft genoemd. Kroatië heeft in de claimakkoorden verklaard dat eisers asiel hebben gevraagd in Kroatië en dat deze procedures nog lopen. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening en dat Kroatië daarom verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers. Kroatië heeft de terugnameverzoeken ook op die grond geaccepteerd. Enige verantwoordelijkheid van Griekenland is daarmee komen te vervallen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij daarin niet geslaagd. De door eisers aangehaalde stukken hebben betrekking op het optreden van de Kroatische politie tegen asielzoekers die Kroatië (illegaal) proberen binnen te komen en
pushbacksbij de Kroatische grens. Dat de bevindingen uit de rapportages, berichten en artikelen ook hebben te gelden voor eisers als Dublinclaimanten ten aanzien van wie Kroatië de claims expliciet heeft aanvaard, is door eisers niet aannemelijk gemaakt. Met het claimakkoord hebben de Kroatische autoriteiten gegarandeerd dat de asielverzoeken van eisers inhoudelijk zullen worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese asielrichtlijnen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers zich bij voorkomende problemen dienen te wenden tot de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eisers niet willen of kunnen helpen, dan wel dat klagen bij de autoriteiten bij voorbaat zinloos is. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat klagen niet mogelijk is, is daartoe onvoldoende. Het beroep op de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam van 10 juni 2020 slaagt niet, nu niet is gebleken dat de situatie van eisers vergelijkbaar is met de situatie van de vreemdeling in die zaak. De rechtbank overweegt voorts dat de zittingsplaats Rotterdam in een latere uitspraak [5] heeft geoordeeld dat verweerder zich nog steeds mag beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.
6. In beroep is het patiëntendossier van eiser overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser psychische en lichamelijke klachten heeft. Ook heeft eiser bij zijn arts melding gemaakt van de angsten van zijn zoon. Eiser heeft hiermee echter niet aannemelijk gemaakt dat hij onder specialistische behandeling staat en eveneens niet dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van hem en zijn zoon. De stelling dat de trauma’s van eiser en zijn zoon zouden zijn ontstaan in Kroatië, doet er niet aan af dat de behandeling hiervan ook zou kunnen plaatsvinden in Kroatië. Anders dan eisers stellen, is er voor verweerder geen verplichting voor een BMA-onderzoek nu er op grond van de overgelegde stukken geen aanwijzing is dat de overdracht onomkeerbare gevolgen zou kunnen hebben voor de gezondheidstoestand van eisers.
7. Gelet op het bovenstaande zijn de beroepen ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 27 augustus 2020 (niet gepubliceerd)