ECLI:NL:RBDHA:2020:10920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.13710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag en de rol van de vader in het asielproces van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Eritrese moeder en haar minderjarige zoon. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk te verklaren, bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de moeder, eiseres, in Italië internationale bescherming geniet, waardoor de aanvraag in Nederland niet ontvankelijk is. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de onjuistheid van de naam van de eiser en de vraag of de vader toestemming moet geven voor de asielaanvraag van de minderjarige, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van de minderjarige 'meelift' op die van de moeder en dat de vader geen zeggenschap heeft over de minderjarige. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de motivering van het bestreden besluit, ondanks enkele gebreken, voldoende was om de beslissing te rechtvaardigen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers, vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is bekendgemaakt op 30 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13710
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres, mede namens haar minderjarige zoon
[minderjarige], V-nummer [V-nummer] , eiser,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL20.13711), plaatsgevonden op 24 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Habte Essaias. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers stellen dat zij de Eritrese nationaliteit hebben. Eiseres stelt te zijn geboren op [1997] en eiser is geboren in Nederland op [2020] .
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres in een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Italië, internationale bescherming geniet.1
1. Verweerder heeft toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
De naam van eiser
3. Eisers voeren aan dat de naam van eiser zowel in het voornemen als in het bestreden besluit onjuist staat vermeld. Volgens eisers kan het bestreden besluit al om die reden niet in stand blijven.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het helder dat het bestreden besluit (mede) eiser betreft. Van een persoonsverwisseling of enige andere onduidelijkheid is geen sprake. De gestelde omstandigheid dat de naam van eiser onjuist is vermeld, wat daarvan ook zij, leidt daarom niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De beroepsgrond faalt dan ook.

De toestemming van de vader van eiser om asiel aan te vragen in Italië

5. Volgens eisers leidt het bestreden besluit ertoe dat eiser in Italië een asielaanvraag zal moeten indienen. Eiseres voeren aan dat het onduidelijk of eiser dit zonder de toestemming van zijn vader kan doen. Van een dergelijke toestemming is niet gebleken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de vader van eiser zeggenschap heeft over eiser. Hij is immers (nog) niet belast met het gezag over eiser. Gelet hierop valt niet in te zien waarom de afwezigheid van die toestemming in deze zaak relevant is. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

De toepasselijkheid van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw

7. Eisers voeren aan dat artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet van toepassing is op eiser. Hij geniet immers geen internationale bescherming in Italië.
Of eiser in de toekomst internationale bescherming in Italië kan genieten, is volgens eisers een onzekere toekomstige gebeurtenis.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Als een asielzoeker hangende de behandeling van diens asielaanvraag in Nederland een kind krijgt, dan is die asielaanvraag tevens geldig voor dat kind. De procedure van de asielzoeker wordt dan mede gevoerd ten behoeve van het kind.2 De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. Na de geboorte van eiser heeft eiseres verzocht om haar asielaanvraag tevens geldig te verklaren voor eiser. Dat maakt evenwel niet dat eiser een zelfstandige asielaanvraag heeft ingediend. Eiser “lift” als het ware mee in de procedure van eiseres. De grond voor niet-ontvankelijkheidsverklaring van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw heeft slechts betrekking op eiseres en niet (separaat ook) op eiser. De beroepsgrond faalt daarom.
9. De rechtbank overweegt voorts dat de artikelen 23 en 24 van de Kwalificatierichtlijn3 waarborgen dat eiser in Italië in het bezit zal worden gesteld van een verblijfstitel. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
2 Paragraaf C9/2.1.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000
3 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake ormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming
De band met Italië
10. Artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) luidt als volgt (voor zover hier relevant):
“(…)
2. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt slechts niet- ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Wet indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
3. Bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf. (…)”
11. Eisers voeren aan dat uit het samenstel van de leden 2 en 3 van artikel 3.106a van het Vb blijkt dat bij de beoordeling of de vreemdeling “een zodanig band” heeft met het derde land niet al doorslaggevend is dat die vreemdeling in dat land een verblijfsvergunning heeft. Volgens eisers volgt uit lid 3 dat verweerder bij die beoordeling ook andere aangevoerde relevante feiten en omstandigheden dient te betrekken. Eisers hebben verschillende omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van hun standpunt dat zij niet een zodanige band met Italië dat het voor hen redelijk is om naar dat land te gaan. Eisers stellen dat verweerder deze omstandigheden niet heeft betrokken bij zijn beoordeling. Om die reden kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
12. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.4 Hieruit blijkt dat een vreemdeling die een lidstaat van de Europese Unie erkend is als vluchteling, al om die reden een zodanige band met dat land heeft, dat het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan. Eventuele andere omstandigheden die de vreemdeling aandraagt, doen aan deze beoordeling niet af. Dat verweerder de door eisers aangedragen omstandigheden verder niet heeft betrokken bij zijn beoordeling, leidt er dus niet toe dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.

Het beroep op de Europese Overeenkomst5

13. Eisers hebben in hun zienswijze een beroep gedaan op de Europese Overeenkomst. Volgens eisers is verweerder hierop ten onrechte niet ingegaan.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit inderdaad niet op dit punt is ingegaan. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat verweerder dit gebrek heeft hersteld en het aannemelijk is dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad.6 Ter zitting heeft verweerder namelijk afdoende toegelicht waarom hij de verantwoordelijkheid voor eisers niet van Italië heeft overgenomen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet-ontvankelijk verklaard en daarmee impliciet te kennen gegeven dat hij geen toepassing
4 zie de uitspraken van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2621, r.o. 4.1., en van 9 mei 2017,
5 Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen, Straatsburg, 16-10-1980.
6Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
geeft aan de Europese Overeenkomst. De rechtbank acht deze toelichting valide. De beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
15. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in verband met het onder 14. genoemde motiveringsgebrek in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2020 door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.