ECLI:NL:RBDHA:2020:10910
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Roemenië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aangevoerd dat hij geen toegang had tot een tolk en dat hij vernederend behandeld werd door de Roemeense autoriteiten. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd, aangezien hij de asielprocedure in Roemenië niet heeft afgewacht en geen bewijs heeft geleverd van systematische tekortkomingen in het Roemeense asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank heeft ook de rapporten van AIDA en de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie in overweging genomen, maar oordeelt dat deze rapporten niet voldoende onderbouwen dat de behandeling van eisers asielaanvraag in Roemenië onrechtmatig zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de overdracht aan Roemenië, ondanks de coronamaatregelen, niet onrechtmatig is en dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft gehandeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.