ECLI:NL:RBDHA:2020:10910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.12793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Roemenië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aangevoerd dat hij geen toegang had tot een tolk en dat hij vernederend behandeld werd door de Roemeense autoriteiten. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aan te tonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in zijn geval. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd, aangezien hij de asielprocedure in Roemenië niet heeft afgewacht en geen bewijs heeft geleverd van systematische tekortkomingen in het Roemeense asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank heeft ook de rapporten van AIDA en de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie in overweging genomen, maar oordeelt dat deze rapporten niet voldoende onderbouwen dat de behandeling van eisers asielaanvraag in Roemenië onrechtmatig zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de overdracht aan Roemenië, ondanks de coronamaatregelen, niet onrechtmatig is en dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft gehandeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12793
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen eiser heeft aangevoerd in de zienswijze dat hij geen toegang had tot een tolk en de ambtenaren van de migratiedienst in Roemenië. De politie behandelde eiser zeer vernederend. Eiser volgt het standpunt van verweerder dan ook niet dat eiser zich hierover had moeten beklagen in Roemenië, omdat dit op basis van het voorgaande niet mogelijk was. Verder voert eiser aan dat er geen overdrachtsbesluit genomen had kunnen worden,
omdat er feitelijk geen overdracht kon plaatsvinden. Het bestreden besluit is op basis van het voorgaande ontoereikend gemotiveerd.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. De informatie die eiser heeft aangevoerd in zijn individuele verklaringen biedt te weinig basis voor het oordeel dat in het Roemeense asiel- en opvangsysteem sprake is van systematische tekortkomingen. Eiser heeft feitelijk de asielprocedure niet afgewacht en dus is niet aannemelijk dat hij geen toegang had tot een tolk en de ambtenaren van de migratiedienst als hij dat zou hebben gewild. Uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt dat hij geen asiel aan wilde vragen en dat hij na zijn registratie na een maand alweer uit Roemenië is vertrokken. Gedurende deze maand heeft hij in het appartement van een reisagent verbleven en het is niet aannemelijk geworden dat hij een poging heeft gedaan om zijn asielprocedure in Roemenië verder te doorlopen. Bovendien hebben de Roemeense autoriteiten in het claimakkoord aangegeven dat eisers asielaanvraag nog in onderzoek is. Het is dan ook niet gebleken dat bij terugkeer naar Roemenië de asielaanvraag van eiser niet (verder) in behandeling zal worden genomen. Voor zover eiser vernederend is behandeld had het op de weg van eiser gelegen om hierover te klagen bij de Roemeense autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat eiser hiertoe enige poging heeft gedaan. Anders dan eiser stelt is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos zou zijn.
5. Voor het beroep op verschillende rapporten zoals het AIDA-landenrapport over Roemenië van 29 april 2020 (AIDA-rapport) en het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa van 5 juni 2019 overweegt de rechtbank als volgt. Uit het AIDA-rapport volgt dat de eerste asielprocedure kan worden voortgezet als er binnen negen maanden na de sluiting van het dossier een asielaanvraag wordt ingediend. Na deze termijn wordt een asielaanvraag als een opvolgende aanvraag beschouwd. In dit geval heeft eiser op 22 november 2019 een asielaanvraag in Roemenië ingediend en is de termijn van negen maanden waarbinnen de behandeling van eisers eerste verzoek valt nog niet verstreken. Eiser heeft dus nog de mogelijkheid om zijn eerste asielprocedure voort te zetten. Daarbij hebben de Roemeense autoriteiten in het claimakkoord te kennen gegeven dat de asielaanvraag van eiser nog in onderzoek is. Overigens is de door AIDA beschreven werkwijze naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Op grond van artikel 28, tweede lid, van de Procedurerichtlijn heeft eiser het recht in Roemenië te verzoeken dat de behandeling van zijn eerste aanvraag weer wordt hervat, of dat zijn nieuwe asielaanvraag als eerste aanvraag wordt beschouwd. De lidstaten kunnen een tijdslimiet van ten minste negen maanden vaststellen, waarna een verzoek niet langer opnieuw in behandeling kan worden genomen of waarna het nieuwe verzoek mag worden behandeld als een volgend verzoek. Voor zover uit het rapport van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie blijkt dat er een groeiende vijandige publieke opinie is jegens asielzoekers in Roemenië heeft verweerder terecht overwogen dat in het geval eiser discriminerend is behandeld hij zich dient te wenden tot de (hogere) Roemeense autoriteiten. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder in de besluitvorming gemotiveerd op deze rapporten heeft gereageerd. Voor zover eiser deze rapporten verder had willen aanvoeren, had het op zijn weg gelegen om inzichtelijk te maken waarom de motivering van verweerder niet juist was.
6. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Roemenië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en is geen aanleiding de besluitvorming op te schorten. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 20201.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig gemotiveerd en voorbereid.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
13 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.