ECLI:NL:RBDHA:2020:10908
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij niet verwachtte dat eiser naar de zitting zou komen, en heeft daarom ook zelf niet deelgenomen aan de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting behandeld en uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat eiser op 26 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, wat door de Staatssecretaris is bevestigd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep, aangezien hij geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en er geen aanwijzingen zijn dat hij nog bescherming zoekt in Nederland. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder contact met zijn gemachtigde, dit betekent dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De rechtbank concludeert dat er geen concreet procesbelang is voor de zaak en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 augustus 2020 en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.