ECLI:NL:RBDHA:2020:10908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.13111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij niet verwachtte dat eiser naar de zitting zou komen, en heeft daarom ook zelf niet deelgenomen aan de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat eiser op 26 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, wat door de Staatssecretaris is bevestigd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep, aangezien hij geen contact meer heeft met zijn gemachtigde en er geen aanwijzingen zijn dat hij nog bescherming zoekt in Nederland. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder contact met zijn gemachtigde, dit betekent dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank concludeert dat er geen concreet procesbelang is voor de zaak en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 augustus 2020 en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13111
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.13112, plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat hij niet verwacht dat eiser naar de zitting zal komen en dat mede gelet hierop de gemachtigde zelf niet op de zitting zal verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond
zaaknummer: NL20.13111 2
van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat. Nadien heeft Duitsland de claim alsnog expliciet geaccepteerd.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In het bestreden besluit van 26 juni 2020 heeft verweerder gesteld dat uit informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel blijkt dat eiser op 26 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit heeft verweerder bevestigd met het schrijven van 6 augustus 2020 en de bijbehorende bijlage waaruit volgt dat eiser op 26 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Al in de voorfase blijkt dat de gemachtigde van eiser geen contact kon krijgen met eiser. Uit het verzoek om uitstel voor het indienen van een aanvullende zienswijze van 19 juni 2020 blijkt dat er nog steeds geen contact is geweest. In de gronden van het beroep van 6 juli 2020 geeft de gemachtigde van eiser aan dat nog altijd niet is gebleken dat eiser niet besmet is geraakt of op nadere (de rechtbank leest: andere) wijze belemmerd is geweest vanwege de uitbraak van het coronavirus in Sneek om het kantoor van gemachtigde te bereiken. Hieruit leidt de rechtbank af dat er nog steeds geen contact is geweest tussen eiser en zijn gemachtigde. Daarbij komt de verwachting van de gemachtigde dat eiser niet naar de zitting zal komen, zoals volgt uit zijn bericht van 11 augustus 2020. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank geprobeerd telefonisch het kantoor van de gemachtigde van eiser te bereiken naar aanleiding van dit bericht, maar dit was tevergeefs. De rechtbank leidt uit de voorgaande feiten en omstandigheden af dat de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft met eiser en dat hij met onbekende bestemming is vertrokken op 26 juni 2020.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), onder meer van 22 januari 20141, blijkt dat, indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de ABRvS.
5. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er geen concreet procesbelang is voor deze zaak.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
zaaknummer: NL20.13111 3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
13 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.