ECLI:NL:RBDHA:2020:10902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.13611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep asiel en ontvankelijkheid van het beroep na onjuiste bekendmaking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Guinese nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de eiser op 24 december 2019 zonder bekende bestemming was vertrokken en er geen gemachtigde bekend was. Eiser stelde dat hij pas op 3 juli 2020 kennis had genomen van het bestreden besluit, dat aan zijn bewaringsdossier was toegevoegd. De rechtbank moest beoordelen of het beroep ontvankelijk was, gezien de termijn van één week na bekendmaking van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit niet rechtsgeldig was, omdat er wel degelijk een gemachtigde bekend was, en dat het beroep dus binnen de termijn was ingediend.

Vervolgens kwam de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen belang meer had bij de procedure, omdat hij op 29 juli 2020 met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank overwoog dat er geen bewijs was dat eiser niet aan de meldplicht had voldaan en dat hij nog steeds bescherming zocht. Echter, gezien het feit dat eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen en er geen communicatie was over de voortgang van de procedure, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13611
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.13612, plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder een rapport van bevindingen van 15 januari 2020 getoond. De rechtbank is toen gebleken dat dit stuk zich niet in het dossier bevond. De gemachtigde heeft dit stuk op 5 augustus 2020, na sluiting van de zitting, geüpload in het systeem. De gemachtigde van eiser heeft hierop eveneens op 5 augustus 2020 gereageerd.
Aangezien het hierbij een herhaling van een eerder ingenomen standpunt betrof, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld, omdat eiser op 24 december 2019, zonder de
beslissing op zijn aanvraag af te wachten, met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft vervolgens op 15 januari 2020 het bestreden besluit genomen. Hiertegen heeft eiser op 6 juli 2020 beroep ingesteld.
3. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het beroep binnen één week na de bekendmaking van het besluit is ingediend en dus of het beroep ontvankelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij pas op 3 juli 2020 kennis heeft genomen van het bestreden besluit, nadat dit aan zijn bewaringsdossier was toegevoegd. Het beroep is volgens eiser daarom binnen de beroepstermijn ingediend.
4. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de bekendmaking de procedure zoals beschreven in hoofdstuk C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is gevolgd. Eiser was met onbekende bestemming vertrokken uit het AC [woonplaats] en er was geen gemachtigde bekend. In die gevallen legt verweerder het besluit bij het AC ter inzage en maakt hij daarvan een melding op de daarvoor bestemde plek in het AC.
5. De rechtbank stelt vast dat de in C1/2.13 van de Vc beschreven wijze van bekendmaking van besluiten is bedoeld voor besluiten ten aanzien van vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken en van wie geen gemachtigde bekend is. De rechtbank stelt voorts vast dat zich in het dossier een brief van verweerder bevindt van 26 november 2019, gericht aan mr. A.E.M. de Vries te Amsterdam. In deze brief is informatie verstrekt over de verdere behandeling van de asielaanvraag van haar cliënt, eiser dus. Voorts bevindt zich in het dossier een mailbericht van 9 juli 2020 van mr. de Vries, gericht aan de huidige gemachtigde van eiser. Mr. de Vries deelt daarin aan de gemachtigde van eiser mee (kort weergegeven) dat zij sinds de brief van verweerder van 26 november 2019 niets meer heeft vernomen.
6. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er ten tijde van de datum van het bestreden besluit wel degelijk een gemachtigde van eiser bij verweerder bekend was. Verweerder heeft daarom voor een rechtsgeldige bekendmaking niet kunnen volstaan met terinzagelegging van het bestreden besluit in het AC. In plaats daarvan had verweerder dit besluit moeten toezenden aan mr. de Vries. Dit is niet is gebeurd. De rechtbank heeft verder geen reden om te twijfelen aan de verklaring van eiser dat hij pas op 3 juli 2020 kennis heeft genomen van het bestreden besluit. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dat het bestreden besluit bekend is gemaakt op 3 juli 2020. Het beroep van 6 juli 2020 is dus binnen de beroepstermijn van één week ingediend en is daarom ontvankelijk.
7. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of eiser nog belang heeft bij deze procedure. Volgens een bericht van verweerder is eiser op 29 juli 2020 met onbekende bestemming (mob) vertrokken. Verweerder meent daarom dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke behandeling van het beroep.
8. Eiser heeft aangevoerd dat er geen bericht van verwijdering is overgelegd, waarin is vastgesteld dat eiser tweemaal niet aan de opgelegde meldplicht heeft voldaan. De mob- melding van de korpschef van 29 juli 2020 is volgens eiser ook niet te rijmen met de mededeling van het COA van 29 juli 2020 dat eiser op in het AZC [woonplaats] verblijft. Dat hij op 27 juni 2020 vanuit bewaring opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend, geeft aan dat hij nog steeds bescherming behoeft van de Nederlandse autoriteiten en dus belang heeft bij de beoordeling van zijn aanvraag.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het verweerschrift van 4 augustus 2020 een print uit een computersysteem heeft bijgevoegd. Uit deze print leidt de rechtbank af dat de vreemdelingendienst te [woonplaats] heeft vastgesteld dat eiser op 29 juli 2020 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende is voor het oordeel dat ervan mag worden uitgegaan dat eiser mob is vertrokken. Dat van een mob- melding pas sprake kan zijn als is vastgesteld dat eiser zich tweemaal niet aan de meldplicht heeft gehouden, vindt (inmiddels) geen steun meer in het recht.
Op 4 augustus 2020 heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiser en haar de vraag voorgelegd of zij nog contact heeft met eiser. In een schriftelijke reactie van 4 augustus 2020 heeft de gemachtigde op deze concrete vraag niet gereageerd. De gemachtigde en eiser zijn niet ter zitting verschenen en hebben dus niet de gelegenheid genomen om op dit punt een nadere toelichting te geven. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 is de rechtbank van oordeel dat eiser onder deze omstandigheden geen prijs meer stelt op een beoordeling van zijn asielaanvraag. Dit zou slechts anders zijn als eiser laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt en dat de gemachtigde weet dat eiser nog in Nederland verblijft. Van een dergelijke situatie is de rechtbank niet gebleken.
10. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij deze procedure. Het beroep is dus niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
1 Bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579)
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.