ECLI:NL:RBDHA:2020:10900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.7894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een Iraanse eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. De eiser heeft op 31 maart 2020 beroep ingesteld omdat er niet tijdig een beslissing is genomen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 17 juni 2019. De wettelijke beslistermijn was verstreken op 17 december 2019, en de eiser heeft verweerder op 28 februari 2020 in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat de wettelijke beslistermijn is overschreden en de ingebrekestelling geldig is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een maximale termijn van zestien weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiser
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 31 maart 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 17 juni 2019.
Verweerder heeft op 19 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
5. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
6. Eiser heeft op 17 juni 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 17 december 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 28 februari 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep terecht is ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 28 februari 2020 geldig is. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
10. Verweerder heeft in het verweerschrift van 19 oktober 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder heeft maatregelen getroffen die ten doel hebben de verspreiding van het coronavirus in te dammen. De getroffen maatregelen hebben gevolgen voor het werkproces bij verweerder en het contact tussen vreemdelingen en hun advocaten. De geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus hebben invloed op de aanvraag van eiser, omdat hij nog gehoord moeten worden. Gelet op de gevolgen van het coronavirus zoals hierboven geschetst, verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van zestien weken op te leggen voor het starten van de AA-procedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
11. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) zal de rechtbank, nu sprake is van een situatie waarin de asielaanvrager nog niet is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
12. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
13. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.