ECLI:NL:RBDHA:2020:10816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om vrijstelling van griffierecht en de aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Surinaamse man, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht en om een verblijfsvergunning op basis van humanitaire gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen inkomen of vermogen heeft en heeft hem vrijgesteld van griffierecht. Eiser is in 1980 naar Nederland gekomen, maar heeft nooit rechtmatig verblijf gehad. Zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning is eerder afgewezen, en het bezwaar daartegen is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische omstandigheden van eiser en de schrijnendheid van zijn situatie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom eiser niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugkeer naar Suriname niet in strijd is met het EVRM, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen toegang heeft tot medische zorg daar. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.575,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/469 (beroep)
AWB 20/470 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 14 juni 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 onder de beperking “verblijf op grond van overige humanitaire redenen” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van
3 juni 2019 (het bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit I heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 5 november 2019 [1] gegrond verklaard en verweerder is opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Bij besluit van 24 december 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Op 20 januari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020 via een skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] . De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van de griffierechten
1. Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van griffierechtbetaling in zowel het door hem ingestelde beroep als de door hem verzochte voorlopige voorziening. Hij stelt geen inkomen of vermogen te hebben en heeft hiertoe een verklaring overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende onderbouwd dat hij voldoet aan de eisen voor vrijstelling. De rechtbank stelt eiser dan ook vrij van het betalen van de griffierechten in zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van het beroep
2. Eiser is geboren in [geboorteland] en in 1980 Nederland ingereisd. Hij heeft sindsdien nooit rechtmatig verblijf in Nederland gehad. In 1993 is eiser ongewenst verklaard, in 1994 is hij teruggekeerd naar Suriname. In 2014 is eiser Nederland weer ingereisd waarna zijn ongewenstverklaring is opgeheven. Op 14 juni 2018 heeft eiser de hier aan de orde zijnde aanvraag ingediend. Hij beoogt verblijf in Nederland op basis van overige humanitaire gronden.
3.1
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij van het mvv-vereiste niet wordt vrijgesteld.
Verweerder heeft in dit kader allereerst geconcludeerd dat de medische klachten van eiser geen reden vormen om hem van het mvv-vereiste vrij te stellen, omdat er geen volledig medisch dossier is overgelegd, zodat het Bureau Medische Advisering geen onderzoek heeft kunnen instellen naar eisers medische situatie. Ook overigens is verweerder niet gebleken dat eiser niet zou kunnen reizen dan wel dat sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn.
3.2
Eiser hoeft volgens verweerder ook niet op grond van artikel 8 van het EVRM [2] van het mvv-vereiste te worden vrijgesteld. Volgens verweerder is niet gebleken van (beschermenswaardig) familieleven in Nederland. De moeder van eiser, met wie hij – naar gesteld – gezinsleven vormde, is in september 2019 overleden. Het gestelde familieleven met zijn broers en zussen heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder neemt wel beschermenswaardig privéleven aan. Terugkeer naar Suriname betekent voor eiser weliswaar een ‘certain degree of hardship’, maar bij afweging van alle belangen is inmenging in zijn privéleven volgens verweerder desondanks gerechtvaardigd. Hierbij heeft verweerder meegewogen dat eiser lang geleden de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, maar ook dat hij, toen hij dit niet meer had, nimmer rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Verder is meegewogen dat hij in Suriname is geboren en getogen, een substantieel deel van zijn leven heeft gewoond, er naar school is gegaan en heeft gewerkt in de bouw en houtkapperij. Ook eisers leeftijd is meegewogen, evenals zijn medische klachten, het feit dat hij stottert en het feit dat zijn moeder in Nederland begraven ligt en hij de wens heeft het graf te kunnen bezoeken. Na weging van alle genoemde belangen gaat verweerder ervan uit dat eiser niet zodanig is ontwend dat niet kan worden verwacht dat hij terugkeert naar Suriname en dat hij zich daar kan handhaven. Dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland, dat ten tijde van het besluit vijf jaar duurt, vrijwilligerswerk heeft verricht bij de kerk en sociale contacten heeft opgebouwd, en dat zijn nog levende familieleden in Nederland wonen, is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Eiser is bekend met de cultuur in Suriname en gebleken is dat hij na zijn terugkeer in 1994 ook in staat is gebleken zich staande te houden. Anders dan eiser stelt hoeft hij niet terug te keren naar het binnenland, waar het leven volgens hem zwaar is. Hij kan zich ook elders vestigen. Niet gebleken is dat eiser bij terugkeer geen ondersteuning kan krijgen van familie en kennissen in Suriname of vanuit Nederland. Dat eisers situatie in Suriname mogelijk minder goed is dan in Nederland, is geen reden om eiser verblijf in Nederland toe te staan, aldus verweerder.
3.3
Verweerder ziet evenmin aanleiding om eiser met toepassing van de hardheidsclausule van het mvv-vereiste vrij te stellen. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van bijzondere individuele aspecten om eiser in afwijking van het beleid een vergunning te verlenen. Er dient sprake te zijn van een uniek samenstel van factoren, waarvan in eisers geval geen sprake is. Verweerder verwijst hiertoe naar zijn standpunten in het kader van artikel 8 van het EVRM en eisers medische aspecten.
3.4
Ten slotte ziet verweerder geen aanleiding om toepassing te geven aan zijn ten tijde van het besluit bestaande discretionaire bevoegdheid om eiser, ondanks dat hij niet beschikt over een geldige mvv, op basis van schrijnende omstandigheden een verblijfsvergunning te geven. Alle in het licht van de vraag of eiser kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste beoordeelde omstandigheden zijn op zichzelf onvoldoende onderscheidend voor de conclusie dat sprake is van een schrijnend geval, aldus verweerder.
4. In beroep voert eiser – samengevat – aan dat verweerder heeft nagelaten de in het geding zijnde belangen op een juiste wijze af te wegen, zowel in de beoordeling van de vraag of eiser kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, als in de beoordeling van de vraag of sprake is van schrijnende omstandigheden en verweerder op die grond toepassing moet geven aan zijn discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen. Verder heeft verweerder nagelaten de medische omstandigheden van eiser mee te wegen bij de beoordeling of sprake is van schrijnendheid. Er is door verweerder immers enkel verwezen naar de overwegingen met betrekking tot de vrijstelling van het mvv-vereiste, waarin noch bij de medische vrijstellingsgrond, noch bij de vrijstellingsgrond in het kader van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, is ingegaan op eisers medische problematiek.
5.1
Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat hij in januari 2020 is gaan wonen bij zijn zuster en dat er daarom sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze grond niet kan slagen reeds omdat deze ontwikkeling zich na het bestreden besluit heeft voorgedaan. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom deze omstandigheid tot gevolg zou hebben dat sprake is van de vereiste meer dan de tussen volwassen broers en zusters gebruikelijke emotionele banden. Tenslotte constateert de rechtbank dat verweerder in het kader van de belangenafweging ten aanzien van het recht op privéleven de aanwezigheid van familie in Nederland, waaronder de zuster heeft meegewogen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat en waarom eiser niet op medische gronden voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt.
5.3
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verweerder bij de beoordeling van het privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM, de toetsing aan de hardheidsclausule en de schrijnendheidsbeoordeling alle relevante omstandigheden heeft betrokken. De rechtbank constateert dat verweerder anders dan in het eerdere, vernietigde besluit, thans ook eisers leeftijd en zijn beperkte sociale vaardigheid uitdrukkelijk heeft meegewogen. Dat laatste geldt ook voor de omstandigheid dat eisers moeder in Nederland is begraven en eisers wens haar graf te kunnen bezoeken.
6.1
De vraag is echter of dit ook geldt voor de medische omstandigheden. Voor de beantwoording van die vraag zal de rechtbank eerst ingaan op de schrijnendheidsbeoordeling. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 september 2018 [3] blijkt dat het praktijkdocument, een vaste gedragslijn omvat die verweerder volgt bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'overige humanitaire redenen' te verlenen. Als verweerder zo'n aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op de factoren die in het praktijkdocument staan en waarop een vreemdeling zich heeft beroepen, niet voor inwilliging in aanmerking komt. Hierbij schrijft de regelgeving noch het praktijkdocument voor welk gewicht verweerder aan de bij de beoordeling betrokken factoren moet toekennen. Het is dan ook aan verweerder om bij afweging van alle aangevoerde omstandigheden aan de hand van het praktijkdocument te bezien of hij wegens schrijnende omstandigheden in het verblijf van een vreemdeling moet berusten. Daarbij komt hem beslissingsruimte toe. De beginselen van rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en een consistente beslispraktijk vereisen niet dat verweerder in dat kader per aangevoerde omstandigheid afzonderlijk aangeeft welk gewicht daaraan toekomt.
6.2
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt niet dat verweerder, voordat hij aan de beoordeling van het beroep op schrijnendheid toekomt, niet eerst mag beoordelen of eiser op medische gronden of op grond van artikel 8 van het EVRM of anderszins van het mvv-vereiste kon worden vrijgesteld. Kern van de uitspraak van de Afdeling is dat verweerder
op enig momentmoet beoordelen of, gelet op de factoren die in het praktijkdocument staan en waarop eiser zich heeft beroepen, de aanvraag om een verblijfsvergunning voor inwilliging in aanmerking komt. Verweerder heeft dat gedaan en verwezen naar wat ten behoeve van de beoordeling van de vrijstelling van het mvv-vereiste is overwogen omtrent de medische aspecten en artikel 8 van het EVRM.
6.3
De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder met voornoemde verwijzing eisers medische omstandigheden niet op juiste wijze heeft meegewogen bij de schrijnendheidsbeoordeling. Uit het praktijkdocument blijkt dat de medische omstandigheden hierbij dienen te worden meegenomen in het samenstel van factoren die mogelijk tot schrijnendheid kunnen leiden, ook wanneer deze minder ernstig van aard zijn. In dit geval heeft verweerder verwezen naar de medische aspecten en artikel 8 van het EVRM in het kader van de beoordeling van de mvv-vrijstelling. Ten aanzien van de mogelijke vrijstelling op grond van medische aspecten is echter enkel opgemerkt dat er geen medisch dossier is overgelegd en is niet inhoudelijk ingegaan op de medische omstandigheden van eiser. In het bestreden besluit zijn deze ook niet bij de beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM genoemd, zodat verweerder in het kader van zijn schrijnendheidsbeoordeling niet heeft kunnen volstaan met deze verwijzing. Er is sprake van een motiveringsgebrek.
6.4.
Ditzelfde gebrek geldt ook voor de beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM en de hardheidsclausule.
6.5
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Verweerder is ter zitting nader ingegaan op de aangevoerde medische omstandigheden. Bij eiser is sprake van oog- en hartklachten, maar niet in geschil is dat behandeling van deze klachten ook mogelijk is in Suriname, en dat eiser in staat wordt geacht te reizen. Niet gebleken is dat de klachten dusdanig ernstig zijn dat eiser voor de behandeling hiervan aan Nederland gebonden is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de medische klachten slechts een van de mee te wegen aspecten is, die in samenhang met alle overige aspecten onvoldoende zijn voor de conclusie dat vrijstelling moet worden verleend van het mvv-vereiste of dat sprake is van een schrijnende situatie op grond waarvan eiser een vergunning zou moeten krijgen. In beroep heeft eiser weliswaar aangevoerd dat hij geen toegang kan krijgen tot medische zorg vanwege de algemene economische situatie in Suriname, maar dit is enkel onderbouwd met algemene informatie, het is niet toegespitst op de individuele situatie van eiser. Ook eisers stelling dat hij afhankelijk is van mantelzorg is niet met medische stukken onderbouwd, zodat verweerder hieraan evenmin gewicht heeft hoeven toekennen.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de ter zitting gegeven nadere motivering zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste en dat in het geval van eiser geen sprake is van dusdanige schrijnendheid dat hij op die grond in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning. Verweerder heeft daarbij thans alle door eiser aangedragen omstandigheden voldoende kenbaar in zijn beoordeling betrokken en voldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom hij op basis van deze omstandigheden in onderlinge samenhang de te maken belangenafweging niet in eisers voordeel heeft laten uitvallen en ook ten aanzien van de hardheidsclausule en de schrijnendheid geen aanleiding heeft gezien om anders te beslissen dan hij heeft gedaan.
7.3
Anders dan eiser stelt was verweerder niet gehouden het in artikel 3.46, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) neergelegde beleid voor Surinamers met medische aandoeningen, op grond waarvan eerder een visum of verblijfsvergunning kan worden verkregen, bij de schrijnendheidtoets te betrekken. Op grond van dit artikel verleent verweerder een verblijfsvergunning aan de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na zijn inreis medisch noodzakelijk is en de financiering daarvan naar het oordeel van verweerder deugdelijk is geregeld. Nu eiser niet op medische indicatie naar Nederland is gekomen en evenmin in bezit is van een visum, slaagt een beroep op dit artikel niet. Niet valt in te zien dat verweerder een mogelijk beroep op dit beleid in de toekomst, al mee had moeten wegen bij de schrijnendheidsbeoordeling. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat – anders dan eiser betoogt – toenmalig [functie] in een brief aan de Tweede Kamer erop wijst dat de discretionaire bevoegdheid in het licht van het afgeschafte ouderenbeleid voor Surinamers een uitkomst kan bieden, maar niet dat aan dit ouderenbeleid of een eventueel toekomstige situatie als bedoeld in artikel 3.46 tweede lid, van het Vb binnen de discretionaire bevoegdheid moet worden getoetst.
8. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eisers betoog dat een terugkeer naar Suriname onder de huidige omstandigheden, gelet ook op de actuele Covid 19-problematiek, in strijd is met artikel 3 en artikel 8 van het EVRM, niet slaagt. Eiser beroept zich op de slechte financiële en economische omstandigheden in Suriname, maar zoals verweerder ter zitting terecht hiertegenover heeft gesteld, hebben alle Surinamers hiermee te maken, terwijl eiser niet heeft onderbouwd wat dit specifiek voor hem betekent. Een verwijzing naar de algemene feiten en omstandigheden is daarvoor onvoldoende. Omdat verweerder bovendien de aanvraag heeft moeten (her)beoordelen op het moment dat het bestreden besluit II werd genomen en er sprake is van een zogenaamde ex-tunc toets, heeft verweerder de pandemie als gevolg van Covid 19 en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor eiser, niet kunnen en hoeven meewegen in zijn besluitvorming. Voor zover eiser betoogt dat terugkeer naar Suriname in strijd is met artikel 3 van het EVRM vanwege de situatie aldaar als gevolg van de Covid 19-pandemie, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat het van deze pandemie uitgaande risico in Suriname wezenlijk anders is dan die hier in Nederland. Zoals gezegd is niet geïndividualiseerd dat eiser geen toegang heeft tot de medische zorg in Suriname, ook niet in het geval van een eventuele Covid 19-aandoening.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/469,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/470,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is niet in de rechter
gelegenheid de uitspraak te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.