7.3Anders dan eiser stelt was verweerder niet gehouden het in artikel 3.46, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) neergelegde beleid voor Surinamers met medische aandoeningen, op grond waarvan eerder een visum of verblijfsvergunning kan worden verkregen, bij de schrijnendheidtoets te betrekken. Op grond van dit artikel verleent verweerder een verblijfsvergunning aan de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na zijn inreis medisch noodzakelijk is en de financiering daarvan naar het oordeel van verweerder deugdelijk is geregeld. Nu eiser niet op medische indicatie naar Nederland is gekomen en evenmin in bezit is van een visum, slaagt een beroep op dit artikel niet. Niet valt in te zien dat verweerder een mogelijk beroep op dit beleid in de toekomst, al mee had moeten wegen bij de schrijnendheidsbeoordeling. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat – anders dan eiser betoogt – toenmalig [functie] in een brief aan de Tweede Kamer erop wijst dat de discretionaire bevoegdheid in het licht van het afgeschafte ouderenbeleid voor Surinamers een uitkomst kan bieden, maar niet dat aan dit ouderenbeleid of een eventueel toekomstige situatie als bedoeld in artikel 3.46 tweede lid, van het Vb binnen de discretionaire bevoegdheid moet worden getoetst.
8. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eisers betoog dat een terugkeer naar Suriname onder de huidige omstandigheden, gelet ook op de actuele Covid 19-problematiek, in strijd is met artikel 3 en artikel 8 van het EVRM, niet slaagt. Eiser beroept zich op de slechte financiële en economische omstandigheden in Suriname, maar zoals verweerder ter zitting terecht hiertegenover heeft gesteld, hebben alle Surinamers hiermee te maken, terwijl eiser niet heeft onderbouwd wat dit specifiek voor hem betekent. Een verwijzing naar de algemene feiten en omstandigheden is daarvoor onvoldoende. Omdat verweerder bovendien de aanvraag heeft moeten (her)beoordelen op het moment dat het bestreden besluit II werd genomen en er sprake is van een zogenaamde ex-tunc toets, heeft verweerder de pandemie als gevolg van Covid 19 en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor eiser, niet kunnen en hoeven meewegen in zijn besluitvorming. Voor zover eiser betoogt dat terugkeer naar Suriname in strijd is met artikel 3 van het EVRM vanwege de situatie aldaar als gevolg van de Covid 19-pandemie, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat het van deze pandemie uitgaande risico in Suriname wezenlijk anders is dan die hier in Nederland. Zoals gezegd is niet geïndividualiseerd dat eiser geen toegang heeft tot de medische zorg in Suriname, ook niet in het geval van een eventuele Covid 19-aandoening.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).