ECLI:NL:RBDHA:2020:10753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.9832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. Na een beroep door de verzoeker, trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in, maar weigerde een proceskostenvergoeding toe te kennen. De verzoeker trok daarop zijn beroep in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank oordeelde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting over het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van het bestreden besluit niet als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb kon worden beschouwd, omdat de intrekking niet het gevolg was van een onrechtmatig besluit. De rechtbank concludeerde dat de coronacrisis een veranderde omstandigheid was die de overdracht aan Italië bemoeilijkte, maar dat dit niet aan de Staatssecretaris kon worden verweten. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

De rechtbank benadrukte dat de verzoeker niet kon worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten en dat de intrekking van het besluit niet betekende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, omdat er geen aanleiding was om de Staatssecretaris te veroordelen tot betaling van deze kosten. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier A.M. Zwijnenberg, en werd bekendgemaakt op 11 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9832
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Verweerder ziet daarbij geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken, omdat op 30 juni 2020 de
uiterste overdrachtstermijn is verstreken. De overdracht is niet gerealiseerd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Verweerder ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en stelt zich daarbij op het standpunt dat de intrekking niet het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april 2019.1
4. Verzoeker is van mening dat verweerder wel degelijk veroordeeld dient te worden in zijn proceskosten. Omdat het bestreden besluit door verweerder is ingetrokken, zal de rechtbank geen uitspraak meer doen inzake de beroepsgronden. Gelet daarop is niet vast komen te staan dat het bestreden besluit rechtmatig was. Verzoeker stelt zich onder verwijzing naar de beroepsgronden op het standpunt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Daarnaast is het verstrijken van de overdrachtstermijn wel een situatie die aan verweerder te verwijten valt omdat het voorzienbaar was en verweerder om een ordemaatregel had kunnen vragen.
5. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS2 volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. Volgens de ABRvS is bij intrekking van een besluit vanwege nieuwe feiten en omstandigheden of vanwege nadien verkregen informatie geen sprake van tegemoetkomen.
6. Na het bestreden besluit is gebleken dat verzoeker niet voor het verstrijken van de overdrachtstermijn kan worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag van verzoeker alsnog in behandeling genomen. De overdracht aan Italië is feitelijk onmogelijk gemaakt door de coronacrisis, welke omstandigheid buiten de macht van verweerder is gelegen en dus niet aan verweerder verweten kan worden. Dat is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het bestreden besluit niet voordeed. Verweerder is met de intrekking van het besluit verzoeker dan ook niet tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom bestaat geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
7. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.
2 zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012:BX1816

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
zaaknummer: NL20.9832 4
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
11 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.