ECLI:NL:RBDHA:2020:10740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.15580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: positie en rechten van LHBTI's in Roemenië

In deze zaak heeft eiseres, een LHBTI, een asielaanvraag ingediend in Nederland op 14 februari 2020. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielverzoek. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de situatie voor LHBTI's in Roemenië onveilig is en dat zij vreest voor indirecte refoulement en problemen met gezinshereniging. De rechtbank heeft op 30 september 2020 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris verscheen niet op de zitting.

De rechtbank overweegt dat de Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met de overname van eiseres op basis van de Dublinverordening. Eiseres betoogt dat Nederland haar asielverzoek moet behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de Roemeense autoriteiten niet aan hun internationale verplichtingen voldoen. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres haar klachten over de Roemeense autoriteiten daar moet indienen en dat het enkele feit dat het voor stellen van hetzelfde geslacht niet mogelijk is om te trouwen, niet betekent dat de Roemeense autoriteiten haar niet kunnen helpen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen aanleiding is om het asielverzoek van eiseres aan zich te trekken. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2020. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15580

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een uitdraai van haar medisch patiëntdossier overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.15581, plaatsgevonden op 30 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.Y. Abdi. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 14 februari 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Uit onderzoek is gebleken dat aan eiseres een verblijfstitel is verleend door de Roemeense autoriteiten, geldig tot 16 oktober 2020. Op 14 april 2020 heeft verweerder de autoriteiten van Roemenië daarom gevraagd eiseres over te nemen op grond van artikel 12, eerste lid, van Verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Op 4 juni 2020 hebben de Roemeense autoriteiten ingestemd met dit verzoek.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat Nederland het asielverzoek in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Gezien de situatie voor LHBTI’s in Roemenië vreest eiseres voor indirecte refoulement en dat zij haar gezinsherenigingsrechten in dat land niet zal kunnen effectueren. Van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië kan in dit geval dan ook niet worden uitgegaan. Nu het mensen van gelijk geslacht bij wet verboden is te trouwen in Roemenië, is het volgens eiseres onmogelijk te klagen bij de autoriteiten. Eiseres beroept zich op het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, het Vluchtelingenverdrag, het UNHCR Handbook, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de AIDA Country Report Update 2019. Tot slot stelt eiseres dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de problemen die eiseres door haar seksuele gerichtheid in Roemenië zal ervaren, dat sprake is van een motiveringsgebrek en van onzorgvuldige besluitvorming door verweerder.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, kan verweerder, in afwijking van artikel 3, eerste lid, een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Op grond van paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder maakt volgens zijn beleid in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid indien er concrete aanwijzingen zijn dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de Roemeense autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen en te beoordelen conform de internationale verdragen. Het betoog van eiseres dat Roemenië de internationale verplichtingen niet nakomt, leidt niet tot een ander oordeel, nu het uitgangspunt is dat eiseres hierover dient te klagen bij de Roemeense autoriteiten, en, indien dit niets oplevert zoals eiseres voorziet, bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Uit het enkele feit dat het wettelijk voor stellen van hetzelfde geslacht niet mogelijk is te trouwen in Roemenië, volgt niet dat de (hogere) autoriteiten haar niet willen of kunnen helpen, dan wel dat klagen bij de (hogere) autoriteiten bij voorbaat zinloos is. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat ten aanzien van LHBTI’s in Roemenië ook van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
3.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich over de eventuele gezinshereniging in Roemenië terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in deze zaak slechts gaat om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Verweerder heeft in dit verband in het verweerschrift terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:71). De stelling van eiseres, dat een vergelijking van haar zaak met de zaak waarover de Afdeling in die uitspraak oordeelde niet opgaat, volgt de rechtbank niet.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
3.5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.