ECLI:NL:RBDHA:2020:10709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.14703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak in asielzaak van Guinese eiser met betrekking tot humanitaire omstandigheden en veiligheidssituatie voor Pular in Guinee

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder was afgewezen. De rechtbank had eerder op 17 september 2020 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde. De staatssecretaris had in zijn besluit overwogen niet bevoegd te zijn om bij opvolgende asielaanvragen te toetsen aan humanitaire omstandigheden. De rechtbank heeft in de einduitspraak bevestigd dat deze bevoegdheid wel bestaat, maar dat verweerder niet verplicht is om deze toets uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had verwezen naar de reguliere procedure voor de toetsing aan humanitaire omstandigheden.

De eiser voerde aan dat zijn psychische gesteldheid hem belemmerde om coherent te verklaren en dat de veiligheidssituatie voor Pular in Guinee niet voldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde medische adviezen niet voldeden aan de vereisten voor medisch tegenbewijs en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielverklaring van eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat het motiveringsgebrek was hersteld. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.312,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14703

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 17 september 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft, onder het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen, in reactie op de tussenuitspraak meegedeeld geen gebruik te zullen maken van deze gelegenheid.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een beschrijving van de feiten van deze zaak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat er in de tussenuitspraak is geoordeeld. Het staat de rechtbank namelijk op grond van vaste jurisprudentie [1] niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in een tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. In deze zaak is echter geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval.
Toetsing aan humanitaire omstandigheden
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat voor zover verweerder daarin heeft overwogen niet meer bevoegd te zijn om bij opvolgende asielaanvragen te toetsen aan humanitaire omstandigheden.
4. Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak erop gewezen dat uit de toelichting [2] bij WBV [3] 2019/7 blijkt dat op grond van het per 1 mei 2019 in werking getreden artikel 3.6ba van het Vb [4] de bevoegdheid om op grond van schrijnendheid een verblijfsvergunning te verlenen beperkt is tot eerste asielaanvragen. Verweerder volgt de tussenuitspraak voor zover daarin is geoordeeld dat ook bij opvolgende asielaanvragen een bevoegdheid is blijven bestaan om op grond van artikel 3.6b van het Vb ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen, maar niet voor de categorie schrijnendheid. Verder mocht volgens verweerder voor het indienen van een daartoe strekkende aanvraag worden verwezen naar de reguliere procedure.
5. Eiser heeft in zijn zienswijze hierop gereageerd met de stelling dat uit de door verweerder aangehaalde toelichting blijkt dat er juist wel bij opvolgende asielaanvragen kan worden getoetst aan schrijnendheid dan wel humanitaire omstandigheden.
6. Uit de door verweerder aangehaalde toelichting blijkt dat artikel 3.6ba van het Vb verweerder een bevoegdheid geeft om tot het moment waarop de beslissing op een eerste verblijfsaanvraag onherroepelijk is geworden ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van “een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen”. Eiser heeft bij zijn opvolgende asielaanvraag echter een beroep gedaan op humanitaire omstandigheden bestaande uit psychische klachten, die volgens hem voortkomen uit het meemaken van schokkende gebeurtenissen in Guinee, bezien tegen het licht van de algemene veiligheidssituatie in Guinee voor Pular. Dit is dus niet een situatie zoals bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb. Het betreft wel een situatie zoals bedoeld in artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb, waarin de beperking verband houdend met humanitaire omstandigheden wordt genoemd. Uit de in de tussenuitspraak benoemde jurisprudentie [5] blijkt dat verweerder, anders dan in het bestreden besluit is overwogen, bevoegd was om bij eisers opvolgende asielaanvraag daaraan te toetsen.
7. Het feit dat verweerder deze algemene bevoegdheid heeft, betekent echter nog niet dat verweerder in alle gevallen verplicht is om deze toets daadwerkelijk te verrichten. Artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb is nadrukkelijk een kan-bepaling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiser voor de toets aan humanitaire omstandigheden heeft mogen verwijzen naar de reguliere procedure. Nu verweerder in de reactie op de tussenuitspraak het bestaan van de algemene bevoegdheid van artikel 3.6, aanhef en onder a, van het Vb heeft onderkend, wordt deze reactie opgevat als een genoegzaam herstel van het motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
8. Vervolgens dient de rechtbank zich uit te spreken over de beroepsgronden die in de tussenuitspraak nog niet aan de orde zijn gekomen.
Eisers psychische gesteldheid
9. Eiser voert aan dat niet van zijn verklaringen in de eerste asielprocedure in 2015 had mogen worden uitgegaan omdat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat was om coherent en consistent te verklaren. Ter onderbouwing van deze stelling wijst eiser op brieven van zijn behandelend psycholoog Drs. P.A. Poolman van 25 september 2019, 30 september 2019, 22 juni 2020, 28 juli 2020 en 18 augustus 2020. Tevens heeft eiser gewezen op een tijdschriftartikel. [6]
10. Niet in geschil is dat het kader voor de beoordeling van deze beroepsgrond is neergelegd in de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018. [7] Uit deze uitspraken volgt dat verweerder met inachtneming van zijn vergewisplicht mag uitgaan van medische adviezen die aan hem zijn uitgebracht door de FMMU. [8] In het geval van eiser heeft de FMMU op 21 oktober 2015 aan verweerder geadviseerd dat eiser kon worden gehoord. Verder blijkt uit de uitspraken dat de vreemdeling medisch tegenbewijs kan overleggen dat aanleiding kan zijn voor verweerder om aanvullend medisch onderzoek te laten verrichten, mits het tegenbewijs inzichtelijk en concludent is en aan een aantal voorwaarden voldoet. De brieven van Poolman voldoen niet aan een aantal van deze voorwaarden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat bij het opstellen van deze brieven geen gebruik is gemaakt van medische informatie die iets zegt over het moment waarop eiser in de eerste asielprocedure is gehoord. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat er bij het opstellen van de brieven vanuit is gegaan dat het door eiser gestelde asielrelaas daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
11. Gelet hierop heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om vanwege eisers psychische gesteldheid terug te komen op de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas. De rechtbank komt dan ook niet toe aan beoordeling van de in het door eiser overgelegde tijdschriftartikel opgeworpen vraag of de Afdeling in de uitspraken van 27 juni 2018 wetenschappelijk gezien wel het vereiste kan stellen dat medisch tegenbewijs moet vermelden op welke onderdelen van het asielrelaas het beperkt vermogen om te verklaren invloed heeft.
Veiligheidssituatie voor Pular in Guinee
12. Verder heeft eiser ter ondersteuning van zijn relaas diverse algemene bronnen overgelegd over de veiligheidssituatie in Guinee en de positie van Pular alsook een brief van de Guinese ambassade van 25 september 2017 en brieven van [Naam 2] (eisers pleegmoeder) van 21 oktober 2019, 24 juni 2020 en 18 augustus 2020. Eiser voert aan dat verweerder deze stukken ten onrechte niet als relevante nieuwe elementen of bevindingen heeft aangemerkt.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft ten aanzien van de landeninformatie terecht overwogen dat het stukken betreft die ten tijde van de eerste asielprocedure al beschikbaar waren en dat het niet valt in te zien waarom eiser deze niet eerder heeft overgelegd. Met de uitspraak [9] van de rechtbank in de eerste asielprocedure is vast komen te staan dat eisers minderjarigheid daar niet aan in de weg stond. Ten aanzien van de brief van de ambassade is terecht overwogen dat deze niet relevant is omdat daaruit slechts blijkt dat eerder geen laissez-passer aan eiser kon worden verstrekt. Ten aanzien van de brieven van [Naam 2] is terecht overwogen dat deze deels ziet op een irrelevant aspect (het bezoek aan de Guinese ambassade) en deels op het beroep op humanitaire omstandigheden dat in deze procedure niet is getoetst.
14. Ten slotte heeft eiser erop gewezen dat verweerder te allen tijde landeninformatie moet betrekken bij het beoordelen van een asielrelaas [10] en dat er sprake moet zijn van
full and ex nunc examination, [11] thorough review [12] en een daadwerkelijk rechtsmiddel. [13] Het benoemen van deze aspecten van het asielrecht kan echter niet afdoen aan wat hiervoor is overwogen. Er dient immers nog steeds vanuit te worden gegaan dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is. Gesteld noch gebleken is dat elke Pular in Guinee een reëel risico op ernstige schade loopt. Ook heeft eiser gewezen op de Bahaddar-exceptie. [14] Eiser heeft echter geen bijzondere op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden aangewezen die in weerwil van het ontbreken van relevante nieuwe elementen en bevindingen zouden moeten leiden tot het aannemen van een reëel risico op ernstige schade.
Conclusie
15. Omdat aan het bestreden besluit een gebrek kleefde voor zover is overwogen dat er geen bevoegdheid bestond om te toetsen aan humanitaire omstandigheden, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet echter ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, [15] omdat het motiveringsgebrek is hersteld en de overige beroepsgronden geen doel treffen.
16. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpb [16] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.312,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.312,50 (dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2822.
2.
3.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.De uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:567) en 28 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:973).
6.M.E.J. Kollen, L. Heeffer, A.M. Keunen & E.J. Kors, ‘Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure’,
8.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
9.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, 24 december 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:10983).
10.Artikel 31, vierde en zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
11.Artikel 46, derde lid, van de Richtlijn 2013/31/EU (Procedurerichtlijn).
12.Hof van Justitie van de Europese Unie, 28 juli 2011 (
13.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
14.Artikel 83.0a van de Vreemdelingenwet 2000.
15.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
16.Besluit proceskosten bestuursrecht.