Overwegingen
1. Voor een beschrijving van de feiten van deze zaak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat er in de tussenuitspraak is geoordeeld. Het staat de rechtbank namelijk op grond van vaste jurisprudentieniet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in een tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. In deze zaak is echter geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval.
Toetsing aan humanitaire omstandigheden
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat voor zover verweerder daarin heeft overwogen niet meer bevoegd te zijn om bij opvolgende asielaanvragen te toetsen aan humanitaire omstandigheden.
4. Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak erop gewezen dat uit de toelichtingbij WBV2019/7 blijkt dat op grond van het per 1 mei 2019 in werking getreden artikel 3.6ba van het Vbde bevoegdheid om op grond van schrijnendheid een verblijfsvergunning te verlenen beperkt is tot eerste asielaanvragen. Verweerder volgt de tussenuitspraak voor zover daarin is geoordeeld dat ook bij opvolgende asielaanvragen een bevoegdheid is blijven bestaan om op grond van artikel 3.6b van het Vb ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen, maar niet voor de categorie schrijnendheid. Verder mocht volgens verweerder voor het indienen van een daartoe strekkende aanvraag worden verwezen naar de reguliere procedure.
5. Eiser heeft in zijn zienswijze hierop gereageerd met de stelling dat uit de door verweerder aangehaalde toelichting blijkt dat er juist wel bij opvolgende asielaanvragen kan worden getoetst aan schrijnendheid dan wel humanitaire omstandigheden.
6. Uit de door verweerder aangehaalde toelichting blijkt dat artikel 3.6ba van het Vb verweerder een bevoegdheid geeft om tot het moment waarop de beslissing op een eerste verblijfsaanvraag onherroepelijk is geworden ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van “een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen”. Eiser heeft bij zijn opvolgende asielaanvraag echter een beroep gedaan op humanitaire omstandigheden bestaande uit psychische klachten, die volgens hem voortkomen uit het meemaken van schokkende gebeurtenissen in Guinee, bezien tegen het licht van de algemene veiligheidssituatie in Guinee voor Pular. Dit is dus niet een situatie zoals bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb. Het betreft wel een situatie zoals bedoeld in artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb, waarin de beperking verband houdend met humanitaire omstandigheden wordt genoemd. Uit de in de tussenuitspraak benoemde jurisprudentieblijkt dat verweerder, anders dan in het bestreden besluit is overwogen, bevoegd was om bij eisers opvolgende asielaanvraag daaraan te toetsen.
7. Het feit dat verweerder deze algemene bevoegdheid heeft, betekent echter nog niet dat verweerder in alle gevallen verplicht is om deze toets daadwerkelijk te verrichten. Artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb is nadrukkelijk een kan-bepaling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiser voor de toets aan humanitaire omstandigheden heeft mogen verwijzen naar de reguliere procedure. Nu verweerder in de reactie op de tussenuitspraak het bestaan van de algemene bevoegdheid van artikel 3.6, aanhef en onder a, van het Vb heeft onderkend, wordt deze reactie opgevat als een genoegzaam herstel van het motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
8. Vervolgens dient de rechtbank zich uit te spreken over de beroepsgronden die in de tussenuitspraak nog niet aan de orde zijn gekomen.
Eisers psychische gesteldheid
9. Eiser voert aan dat niet van zijn verklaringen in de eerste asielprocedure in 2015 had mogen worden uitgegaan omdat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet in staat was om coherent en consistent te verklaren. Ter onderbouwing van deze stelling wijst eiser op brieven van zijn behandelend psycholoog Drs. P.A. Poolman van 25 september 2019, 30 september 2019, 22 juni 2020, 28 juli 2020 en 18 augustus 2020. Tevens heeft eiser gewezen op een tijdschriftartikel.
10. Niet in geschil is dat het kader voor de beoordeling van deze beroepsgrond is neergelegd in de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2018.Uit deze uitspraken volgt dat verweerder met inachtneming van zijn vergewisplicht mag uitgaan van medische adviezen die aan hem zijn uitgebracht door de FMMU.In het geval van eiser heeft de FMMU op 21 oktober 2015 aan verweerder geadviseerd dat eiser kon worden gehoord. Verder blijkt uit de uitspraken dat de vreemdeling medisch tegenbewijs kan overleggen dat aanleiding kan zijn voor verweerder om aanvullend medisch onderzoek te laten verrichten, mits het tegenbewijs inzichtelijk en concludent is en aan een aantal voorwaarden voldoet. De brieven van Poolman voldoen niet aan een aantal van deze voorwaarden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat bij het opstellen van deze brieven geen gebruik is gemaakt van medische informatie die iets zegt over het moment waarop eiser in de eerste asielprocedure is gehoord. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat er bij het opstellen van de brieven vanuit is gegaan dat het door eiser gestelde asielrelaas daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
11. Gelet hierop heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om vanwege eisers psychische gesteldheid terug te komen op de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas. De rechtbank komt dan ook niet toe aan beoordeling van de in het door eiser overgelegde tijdschriftartikel opgeworpen vraag of de Afdeling in de uitspraken van 27 juni 2018 wetenschappelijk gezien wel het vereiste kan stellen dat medisch tegenbewijs moet vermelden op welke onderdelen van het asielrelaas het beperkt vermogen om te verklaren invloed heeft.
Veiligheidssituatie voor Pular in Guinee
12. Verder heeft eiser ter ondersteuning van zijn relaas diverse algemene bronnen overgelegd over de veiligheidssituatie in Guinee en de positie van Pular alsook een brief van de Guinese ambassade van 25 september 2017 en brieven van [Naam 2] (eisers pleegmoeder) van 21 oktober 2019, 24 juni 2020 en 18 augustus 2020. Eiser voert aan dat verweerder deze stukken ten onrechte niet als relevante nieuwe elementen of bevindingen heeft aangemerkt.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft ten aanzien van de landeninformatie terecht overwogen dat het stukken betreft die ten tijde van de eerste asielprocedure al beschikbaar waren en dat het niet valt in te zien waarom eiser deze niet eerder heeft overgelegd. Met de uitspraakvan de rechtbank in de eerste asielprocedure is vast komen te staan dat eisers minderjarigheid daar niet aan in de weg stond. Ten aanzien van de brief van de ambassade is terecht overwogen dat deze niet relevant is omdat daaruit slechts blijkt dat eerder geen laissez-passer aan eiser kon worden verstrekt. Ten aanzien van de brieven van [Naam 2] is terecht overwogen dat deze deels ziet op een irrelevant aspect (het bezoek aan de Guinese ambassade) en deels op het beroep op humanitaire omstandigheden dat in deze procedure niet is getoetst.
14. Ten slotte heeft eiser erop gewezen dat verweerder te allen tijde landeninformatie moet betrekken bij het beoordelen van een asielrelaasen dat er sprake moet zijn van
full and ex nunc examination,thorough reviewen een daadwerkelijk rechtsmiddel.Het benoemen van deze aspecten van het asielrecht kan echter niet afdoen aan wat hiervoor is overwogen. Er dient immers nog steeds vanuit te worden gegaan dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is. Gesteld noch gebleken is dat elke Pular in Guinee een reëel risico op ernstige schade loopt. Ook heeft eiser gewezen op de Bahaddar-exceptie.Eiser heeft echter geen bijzondere op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden aangewezen die in weerwil van het ontbreken van relevante nieuwe elementen en bevindingen zouden moeten leiden tot het aannemen van een reëel risico op ernstige schade.
15. Omdat aan het bestreden besluit een gebrek kleefde voor zover is overwogen dat er geen bevoegdheid bestond om te toetsen aan humanitaire omstandigheden, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet echter ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten,omdat het motiveringsgebrek is hersteld en de overige beroepsgronden geen doel treffen.
16. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpbvoor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.312,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting en een half punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.
Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.312,50 (dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.