ECLI:NL:RBDHA:2020:10672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
NL18.19919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige seksuele gerichtheid en persoonlijke ervaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Oegandees, een verblijfsvergunning asiel aanvroeg. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de gestelde seksuele gerichtheid van de eiser ongeloofwaardig achtte. Eiser stelde homoseksueel te zijn en legde zijn ervaringen en de problemen die hij in Oeganda ondervond ten grondslag aan zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de nationaliteit en identiteit van eiser geloofwaardig waren, maar dat de overige elementen van zijn asielrelaas, zoals de vervolging door zijn vader en zijn seksuele gerichtheid, niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico op ernstige schade bestond bij terugkeer naar Oeganda, en dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de geldende werkinstructies voor de beoordeling van LHBT-asielzoekers. Eiser had onvoldoende gedetailleerde en concrete verklaringen gegeven over zijn persoonlijke ervaringen en relaties, waardoor de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag bevestigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.G. Nyabukye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1994 en de Oegandese nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft, kort samengevat, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser stelt homoseksueel te zijn. Op elfjarige leeftijd speelde hij liever verstoppertje met één bepaalde jongen dan met meisjes. Op zijn veertiende vertelde een jongen in de klas over zijn dromen over meisjes, waarna eiser besefte dat hij over jongens droomt. Op zijn vijftiende kreeg hij een eerste relatie met een jongen en in 2011 een tweede. In 2017 dringt zijn vader hem een vrouwelijke partner op, [A] . Wanneer eiser beseft dat hij homoseksueel is, is hij bang, omdat hij is opgevoed met het idee dat het een taboe is. Gebeden tot God helpen niet, waarna hij accepteert dat hij homoseksueel is. Op het feest van zijn zussen op 12 mei 2017 heeft eiser zijn vriend [D] uitgenodigd. Ze gaan naar het verblijf van eiser waar zij seksueel contact hebben. Eiser vermoedt dat [A] hen heeft gehoord en zijn vader heeft gehaald. Zijn vader heeft hen vervolgens betrapt en eiser mishandeld. Eiser is toen gevlucht en heeft tot zijn vertrek op 15 november 2017 ondergedoken gezeten bij een vriend en collega [B] , aldus eiser.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31 Vw als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- nationaliteit en identiteit;
- seksuele gerichtheid;
- betrapping door vader en het hierop volgend onderduiken.
Verweerder heeft de nationaliteit en identiteit van eiser geloofwaardig, maar de overige elementen ongeloofwaardig geacht. Er is volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Eiser betoogt dat verweerder tijdens de gehoren in strijd heeft gehandeld met Werkinstructie 2018/9 (hierna: WI 2018/9), doordat de vraagstelling voor een belangrijk deel zag op het bewustwordingsproces en/of zelfacceptatie.
Voorts betoogt eiser dat verweerder de homoseksuele relaties die eiser heeft gehad ten onrechte niet als afzonderlijk relevant element heeft aangemerkt. Hij wijst daarbij onder meer op de uitspraak van 10 mei 2017 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling; ECLI:NL:RVS:2017:1256). In het voornemen noch in de beschikking is expliciet een oordeel gegeven over de geloofwaardigheid van de relaties van eiser. Het feit dat hij een relatie had met een man, maakt dat hij reeds daarom gevaar loopt in Oeganda.
Verder betoogt eiser dat verweerder zijn homoseksualiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij heeft wel degelijk zijn authentieke verhaal verteld en inzichtelijk en gedetailleerd verklaard over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving. Hij heeft de vragen concreet en uitgebreid beantwoord. Eiser heeft zijn beleving omschreven als ‘fijn’, wat voor iemand uit Oeganda voldoende concreet is. Op cruciale momenten heeft de gehoormedewerker niet, dan wel niet juist doorgevraagd. In strijd met de werkinstructies is onvoldoende rekening gehouden met de achtergrond en gezinssituatie van eiser. Eiser heeft daartoe een Culturele analyse van Buro KleurKracht overgelegd. Voorts bevatten het voornemen en de beschikking een grote hoeveelheid aannames van verweerder. Ook heeft eiser uitgebreid verklaard over hoe het voor hem is om nu als homoseksueel in een vrij land te leven. Ten onderbouwing van zijn homoseksualiteit heeft eiser een verklaring overgelegd van de coördinator van Rainbow Nijmegen. Eiser neemt met enige regelmaat deel aan activiteiten en bijeenkomsten die door belangenorganisaties zoals het COC en Rainbow worden georganiseerd. Eiser betoogt voorts dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Hij heeft daartoe dreigmails overgelegd die hij heeft gekregen van mensen die hij niet kent en wijst op de homofobe wetgeving in Oeganda.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De beoordelingswijze van een gestelde LHBT-gerichtheid is neergelegd in WI 2018/9 en thans in Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). In deze werkinstructies ligt het zwaartepunt niet meer op het bewustwordings- en acceptatieproces, maar op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid. WI 2018/9 sluit echter niet uit dat vragen worden gesteld over het bewustwordings- en acceptatieproces en dat de antwoorden daarop in de beoordeling worden betrokken. Hierdoor wijkt WI 2018/9 niet wezenlijk af van de oude WI 2015/9 en is enkel sprake van verbeterpunten. Uit een brief hierover van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal blijkt dat het niet gaat om een beleidswijziging, maar om een verbetering van de wijze van beoordelen. Anders dan eiser heeft betoogd is het de rechtbank niet gebleken dat verweerder niet alle relevante thema’s bij de beoordeling heeft betrokken en daarmee in strijd zou hebben gehandeld met de werkinstructie. Veel vragen zagen immers ook op de persoonlijke beleving van eiser.
5.2
Voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid worden in WI 2018/9 (thans: WI 2019/17) verschillende thema’s genoemd, waaronder huidige en voorgaande relaties van de vreemdeling. Hieruit volgt niet dat een relatie als afzonderlijk relevant element moet worden aangemerkt en beoordeeld. Het maakt onderdeel uit van de algehele geloofwaardigheidsbeoordeling van de seksuele gerichtheid. In de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017 staat dat verweerder bij de beoordeling in beginsel doorslaggevende waarde kan toekennen aan de ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen. Om zijn beoordeling inzichtelijk te maken, is het in dat geval niet nodig dat hij ook nog aangeeft hoe de overige tegenwerpingen en de overige verklaringen van de vreemdeling over de andere aspecten uit de werkinstructie concreet meewegen in zijn beoordeling van de door die vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801). Anders dan eiser heeft gesteld leest de rechtbank in die uitspraak niet dat een relatie als afzonderlijk element moet worden aangemerkt. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat de door eiser gestelde relaties wel uitvoerig bij de beoordeling zijn betrokken.
5.3
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende in staat is gebleken om over zijn persoonlijke ervaringen en beleving met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid te verklaren. Verweerder heeft de verklaringen van eiser niet ten onrechte algemeen en oppervlakkig van aard geacht. Verweerder heeft van iemand uit Oeganda – waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd – en die verklaart een proces van jaren te hebben doorgemaakt, meer mogen verwachten dan enkel verklaringen dat hij bang was en het hem pijn deed, maar dat hij zich nu in Nederland geaccepteerd en fijn voelt. Voor zover eiser heeft betoogd dat uit zijn verklaringen juist blijkt dat hij zich bewust is van het speelveld waarbinnen hij kon opereren, dat zijn leven niet gemakkelijk was en hij alles geheim diende te houden, wordt overwogen dat verweerder dit onvoldoende heeft mogen achten. Eiser blijft daarin in algemeenheden spreken en heeft de angst en pijn niet nader kunnen toelichten, terwijl hij daartoe meermaals de gelegenheid heeft gekregen. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder op cruciale momenten niet of op onjuiste wijze zou hebben doorgevraagd of geen rekening zou hebben gehouden met de achtergrond en gezinssituatie van eiser. Zo is eiser onder meer gevraagd wat het met hem deed dat hij zich realiseerde homoseksueel te zijn, terwijl zijn familie, waaronder zijn zussen (die het klooster in zouden gaan), slecht over homoseksualiteit spraken. Ook over zijn proces van bewustwording en zelfacceptatie is eiser vaag, terwijl hij in de correcties en aanvullingen van 11 mei 2018 heeft aangegeven dat dit een proces van jaren is geweest. Verweerder heeft dan ook mogen verwachten dat eiser hierover concreter kan verklaren (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:342). Het door eiser overgelegde rapport van Buro KleurKracht doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft zich daartoe op het standpunt mogen stellen dat, hoewel eiser volgens het rapport heeft verklaard volgens een narratief wat verwacht kan worden van Oegandese LHBTI’s, dit niet betekent dat zijn verklaringen daarom geloofwaardig moeten worden geacht. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder de verklaringen van eiser immers algemeen, vaag en oppervlakkig mogen achten, ondanks het doorvragen van de gehoormedewerker. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van eiser mag worden verwacht dat hij meer verklaart over zijn persoonlijke belevingen en gevoelens wanneer hem daar expliciet naar wordt gevraagd. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat het rapport van Buro KleurKracht niet op alle onderdelen ingaat die eiser in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling zijn tegengeworpen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de gestelde relaties van eiser in Oeganda, hoe het als homoseksuele man is om in Nederland te zijn en ten aanzien van de betrapping door zijn vader en het als gevolg daarvan onderduiken door eiser. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser weinig over zijn twee relaties heeft kunnen verklaren. Ten aanzien van zijn eerste relatie met [C] , weet eiser alleen maar te verklaren dat hij zich tot hem aangetrokken voelde omdat hij “een grote kont” had en omdat hij hem kon vertrouwen. Ook over zijn tweede partner, [D] , blijft eiser vaag en summier, ondanks dat zij ongeveer zes jaar een relatie zouden hebben gehad. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser over hem geen inzicht in zijn totaliteit als persoon heeft kunnen geven. Eiser komt niet verder dan dat [D] schoon en netjes was, ondanks dat hij werkte als automonteur. Hij heeft geen andere dingen kunnen benoemen die hem in [D] aanspreken en ook geen dingen weten te benoemen die hij minder leuk vindt aan [D] . Ook heeft verweerder het bevreemdend mogen vinden dat eiser nog altijd geen contact heeft gelegd met [D] , terwijl hij heeft verklaard met [D] in Nederland een toekomst te willen opbouwen. De verklaring dat hij geen contact heeft kunnen opnemen met [D] omdat hij het wachtwoord van zijn facebookaccount is vergeten, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, nu eiser heeft verklaard een nieuw account te hebben aangemaakt. Niet valt in te zien dat hij middels dat account niet contact zou kunnen opnemen met [D] . Eiser heeft verder niet verklaard welke andere pogingen hij heeft ondernomen om [D] te bereiken, nu eiser heeft verklaard nog wel contact te hebben met [A] en met [B] .
Voorts merkt de rechtbank op dat eiser heeft verklaard dat [A] ten tijde van de betrapping van eiser door zijn vader heeft gezegd dat zij zwanger was. Dit was op 12 mei 2017. Eiser heeft later verklaard dat het kind waarvan ze zwanger was in maart 2018 is geboren. Eiser heeft, gevraagd naar (de duur van) deze zwangerschap, op zitting toegelicht dat in Oeganda – ook in zijn familie – vrouwen tien of elf maanden zwanger kunnen zijn. Dit is medisch gezien onmogelijk en onderstreept dat verweerder eisers relaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
De rechtbank laat de overige gronden dan ook onbesproken.
5.4
Nu verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien de aanvraag te toetsen aan artikel 3 van het EVRM. De homofobe wetgeving wordt dan ook niet geacht een risico te zijn voor eiser bij terugkeer naar Oeganda. Ten aanzien van de door eiser overgelegde dreigmails, heeft verweerder er terecht op gewezen dat de afzender en herkomst van de e-mails niet is te verifiëren en het bovendien bevreemdingwekkend mogen achten dat eiser, gelet op de data van de e-mails, deze niet al tijdens het nader gehoor heeft overgelegd dan wel daar tijdens het nader gehoor melding van heeft gemaakt. Eiser heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht die toetsing aan artikel 3 van het EVRM nodig maken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.